Menu

Premium

10.2. Jezus is Heer

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Vraag 50: Waarom wordt daaraan toegevoegd: zittend aan de rechterhand van God?

Antwoord: Omdat Christus is opgevaren naar de hemel om Zich daar het Hoofd van Zijn kerk te betonen, door wie de Vader alle dingen regeert.

Vraag 51: Welk nut heeft deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus voor ons?

Antwoord: Ten eerste dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons, Zijn leden, de hemelse gaven uitstort. Vervolgens dat Hij ons met Zijn macht tegen alle vijanden beschut en bewaart.

Opmerking: In deze preekschets wordt geen aandacht besteed aan het eerste deel (‘Ten eerste’) van antwoord 51. Dit komt in 10.3 aan de orde.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Hemelvaart betekent onder meer dat Christus als Koning onthuld wordt. De wijzen hadden Hem volgens Mattheüs al bij Zijn geboorte als Koning betiteld (Mat. 2:2) en boven het kruis staat de titel: ‘Deze is de Koning der joden’ (Mark. 15:26 par.), maar Christus is dan koning incognito, in de staat der vernedering. Door de hemelvaart, als Zijn troonsbestijging, wordt Jezus als Koning onthuld, hoewel ook nu, tot aan de wederkomst nog ten dele. De belijdenis drukt dit uit door na ‘opgevaren ten hemel’ toe te voegen: ‘zittende ter rechterhand Gods’.

De leefwereld van de hoorder

Sommige hoorders zullen bekend zijn met de drie ambten van Christus: Hij is onze hoogste profeet, priester en koning. Ook de frase ‘Jezus is Heer’ zal hun als belijdenis bekend voorkomen. Anderzijds zullen velen niet weten hoe zij deze belijdenis moeten verbinden met het gewone leven, waarin voor hun gevoel weinig van Jezus’ heerschappij te merken is. Ook moet er rekening mee gehouden worden dat de woorden ‘heer’ en ‘heerschappij’ als zodanig negatieve associaties oproepen: hiërarchie, onderdrukking, macht, concurrentie, strijd en geweld. Willen wij het beeld van Christus daar niet liever vrij van houden?

Met het oog op de tieners

Voor tieners spelen deze dingen mogelijk nog sterker. Voor hen kan de relevantievraag bovendien een rol spelen in hun persoonlijk leven: ‘Al is Jezus Heer, wat heb ik daar dan aan?’ Hoewel er ook gelovige tieners zijn voor wie juist het Heer zijn van Jezus een grote rol speelt: zij willen Hem graag radicaal navolgen.

Overigens zullen veel (de meeste?) tieners Jezus’ hemelvaart niet zomaar verbinden met Zijn koningschap. Op de vraag waarom Jezus naar de hemel voer, zullen ze – áls er een reactie komt – waarschijnlijk zoiets antwoorden als: ‘Om voor ons een plaats in de hemel klaar te maken.’ Daarmee plaatsen ze de betekenis van hemelvaart ten eerste vooral in de toekomst, en ten tweede ver weg (want in de hemel). Dat Jezus’ hemelvaart hier en nu betekenis heeft, zal hun dus uitgelegd moeten worden.

Ten slotte moet er rekening mee gehouden worden dat tieners verlegen kunnen zijn met het geloof in Jezus’ hemelvaart. Een journalist schreef hoe onzinnig hij het vond om collectief een dag vrij te nemen vanwege iets waarvan vaststaat dat het nooit heeft plaatsgevonden! Dit denkklimaat kunnen ze op school tegenkomen. Leg dan maar eens uit waarom jij op Hemelvaartsdag naar de kerk gaat…

Met het oog op de kinderen

Bij kinderen moet men er rekening mee houden dat de termen en de thematiek als zodanig te abstract voor hen zijn. Bij ‘Vader’ hebben zij een plaatje, bij ‘Heer’ vermoedelijk niet direct. Een narratief gedeelte waarbij niet de term ‘Heer’, maar het beeld van de ‘Koning’ (of eventueel: Koning en Prins als beelden voor de Vader en de Zoon) gebruikt wordt, is dan beter.

Uitleg

De catechismus vraagt ook hier weer naar het ‘nut’ van de belijdenis. In de belijdenis gaat het immers niet om bepaalde ‘standen van zaken’, maar om toezeggingen. De belijdenis bestaat niet uit proposities, maar uit beloften (Zondag 7). Het gaat erom hoe die beloften het leven van de gelovige bepalen. Als ze dat doen, hebben ze ‘nut’. In de manier van vragen zit dus reeds een dynamisch element, dat juist in de thematiek van deze Zondag goed uitkomt. Dat Christus aan de rechterhand van de Vader zit, is niet zozeer een metafysisch feit, maar de in metaforische taal gegoten belofte, dat Hij de sterkste zal blijken te zijn. Wij mogen erop vertrouwen dat de Vader door de Zoon de kerk regeert, mede doordat de Heilige Geest in de gelovige Zijn gaven uitstort. Ook hier blijft de catechismus dus trinitarisch denken en ook dit brengt een grote dynamiek in het geheel. Net als in Psalm 110 (zie vervolg) zijn de Heerser en Zijn Zoon elkaars rechterhand.

De catechismus vermeldt bovendien dat de Vader alles door Christus regeert: niet alleen de kerk, maar ook de wereld. We moeten dit zo verstaan, dat vanuit de voor het geloof zichtbare regering van God over de gemeente en de harten der gelovigen, er vertrouwen ontstaat dat deze God zo machtig is, dat Hij alles in de hand heeft. De wereldregering is dus een gelovige extrapolatie vanuit de regering over de kerk, die weer begrepen wordt vanuit Golgotha. Vanaf het kruis wordt de wereld inzichtelijk.

Opvallend is nog dat de heerschappij primair wordt uitgelegd als bescherming en bewaring. Het gaat niet zozeer om klinkende overwinningen, maar om het standhouden in de boze dag, tot de dag van Jezus Christus gekomen is. ‘Wer spricht von Siegen? Überstehn ist alles’ (R.M. Rilke).

Relevantie van het thema

De visie dat het in de ‘Twaalf artikelen’ om twaalf beloften gaat, is nog steeds uiterst actueel, en tegelijk nog steeds niet ingeburgerd bij de gemeente. De catechismus toont zich hier een vroegmodern geschrift, dat zich verzet tegen de metafysische, speculatieve theologie zoals die onder meer in de late middeleeuwen was opgekomen. Zoals het bij de nederdaling ter helle volgens de catechismus niet gaat om een kosmisch gebeuren (een afdaling naar een plaats die zich letterlijk onder de aarde bevindt), maar om de dieptedimensie van Jezus’ kruisdood (Zondag 16, v/a 44), zo gaat het bij Zijn hemelvaart ook niet om een kosmisch gebeuren (een opstijgen naar een plaats die zich letterlijk boven de aarde bevindt), maar om het besef dat ons lot uiteindelijk niet in handen van de dood of het noodlot zal blijken te liggen, maar in de handen van de Vader, die wij kennen door de Zoon.

Met het oog op de tieners

Het kan tieners helpen om uit te leggen dat Jezus ten eerste door Zijn hemelvaart niet ‘minder’ werd, maar juist ‘méér’: het is Zijn kroningsfeest. En ten tweede dat Hij door Zijn hemelvaart niet verder van ons verwijderd is geraakt, maar juist dichterbij is gekomen.

Daarvoor moet wel goed worden uitgelegd wat we onder ‘hemel’ moeten verstaan. Het is niet een plaats ver verwijderd van (en hoog verheven boven) de aarde. Hemel en aarde zijn in de Bijbel geen losstaande werkelijkheden binnen het universum. Het zijn als het ware twee dimensies van dezelfde werkelijkheid: de aarde is de menselijke dimensie, de hemel de goddelijke. Hemel en aarde zijn dus (nog) wel heel verschillend, maar niet ver van elkaar verwijderd. Zoals God overal op deze aarde aanwezig is, raakt Zijn hemel ook op allerlei manieren aan onze menselijke werkelijkheid. En eens zullen beide werkelijkheden helemaal samenvallen. Dan is er helemaal geen verschil meer tussen hemel en aarde: dan is het letterlijk de hemel op aarde.

Hemelvaart betekent dat wij een Koning hebben in de hemelse dimensie van onze werkelijkheid en dat Hij van daaruit de kerk en de wereld regeert – hier en nu, heel dichtbij. Daarbij zullen tieners uiteraard dezelfde vraag hebben als hun ouders: ‘Wat is daarvan te zien?’ Zie daarover onder ‘Uitleg’ en ‘Relevantie van het thema’ (en ‘Homiletische aanwijzingen’). In ieder geval mag benadrukt worden dat Koning Jezus ons – als Zijn onderdanen – bij Zijn regering wil inschakelen.

Met het oog op de kinderen

Zeker kinderen hebben het idee dat hemelvaart een ruimtevaart is. Zij kunnen misschien geholpen worden met de boodschap dat dit ‘afstand nemen’ geen nadeel voor ons hoeft te zijn. Misschien komen we nooit bij koning Willem-Alexander op bezoek. Zijn paleis kom je niet zomaar binnen. Maar als we weten dat hij een góede koning is, die alles eraan doet om ons te helpen en beschermen, is hij op een andere manier toch ‘dichtbij’ en is de afstand niet meer zo’n probleem. Dan komt men ook in de buurt van het ‘nut’ van de catechismus. ‘Nut’ wil immers ook zeggen dat datgene wat in eerste instantie op grote afstand van ons staat, betekenis voor ons krijgt en zo existentieel dichtbij komt. Kinderen zullen ook onmiddellijk begrijpen dat het de primaire taak van een koning is om zijn onderdanen te beschermen; zij snappen dit vermoedelijk beter dan de volwassenen. Zie ook onder ‘Relevantie – met het oog op de tieners’.

Relevante bijbelgedeelten

Naast Psalm 110 en 1 Korinthe 15 kan bij dit thema nog gedacht worden aan Efeze 1 en 4 (Christus als Hoofd der kerk, door wie de Vader alle dingen regeert). Ook kan gedacht worden aan Handelingen en Openbaring, waar we in historische en apocalytische taal lezen hoe Christus Zijn kerk tegen de vijanden beschermt.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Na deze dienst weet de gemeente zich getroost door het Evangelie dat Christus Heer is te midden van Zijn vijanden. De gemeente is bovendien aan het denken gezet over de vraag, wat de almacht van God over de geschiedenis eigenlijk inhoudt.

Homiletische aanwijzingen

De preek hoeft niet alleen antwoorden te geven, zij moet ook vragen wekken. De troost van het Evangelie moet klinken als iets wat méér is dan een bepaalde kennis.

Als introductie kan men het gedeelte uit de brief van Luther lezen dat verderop geciteerd wordt. Als men dit aan het einde van de preek weer doet, krijgt de preek een inclusio, die helpt om de kern vast te houden. De vraag van het begin (‘Er staat toch: Hij heerst te midden van Zijn vijanden?’) komt dan aan het eind weer terug, wat laat zien dat de hoorder vooral zelf antwoord zal moeten geven.

Pastoraal dient men te bedenken dat de hoorders ook zo hun eigen ‘vijanden’ in het leven hebben: tegenslag, ziekte, rouw, werkloosheid, relatieproblemen enzovoort. Meestal is daarin de directe omgeving wel aanwezig, maar de grote gang van de wereldgeschiedenis niet. In de belijdenis van Psalm 110, 1 Korinthe 15 en de catechismus gaat het juist wel om deze grote verbanden. Daar moet zo over gesproken worden, dat het om dit grote blijft gaan, terwijl tegelijk ook onze persoonlijke zorgen verzoend zijn in de heerschappij van de strijdende Christus.

Deze preekschets vertrekt primair vanuit Psalm 110. De manier waarop daar over het koningschap van ‘de Heere’ (vs. 2) wordt gesproken was voor de eerste christelijke gemeente zo herkenbaar, dat deze Psalm zeer vaak (meer dan twintig keer) in het Nieuwe Testament aangehaald wordt met betrekking tot Christus (voor de Schriftplaatsen zie Nestle-Aland, Novum Testamentum Graece).

Het ‘zitten aan de rechterhand’, de formulering die later in het Apostolicum is terechtgekomen, komt in Psalm 110 uitdrukkelijk aan de orde. Opvallend is overigens dat in deze psalm het koningschap niet tegenover het priesterschap wordt gezet, maar er innerlijk mee verbonden is (vs. 4). Dit is een element dat de gemeente kan helpen de heerschappij van Christus niet als afzonderlijk thema of afzonderlijk probleem te beschouwen. De heerser is de lijder. Volgens de wet van Mozes kon een koning geen priester zijn en omgekeerd. Historisch is dit ook niet het geval geweest. De historisch onherleidbare (‘naar de ordening van Melchizedek’, vs. 4) koning-priester over wie het in Psalm 110 gaat, is dan ook altijd geïnterpreteerd als een messiaanse figuur. De toepassing op Christus is niet uit de lucht gegrepen.

Cruciaal is ook de interpretatie van vers 7: ‘Hij drinkt onderweg uit de beek, daarna’ (in plaats van ‘daarom’ zoals in de HSV) ‘heft Hij Zijn hoofd omhoog.’ Over wie gaat het hier? Vanuit de voorafgaande verzen is de meest natuurlijke interpretatie dat dit over jhwh gaat. Deze wordt hier getekend als een strijder, die vermoeid raakt, dan moet drinken uit een beek, en daaruit weer nieuwe kracht put. Het zeer antropomorfe godsbeeld dat hier naar voren komt (en waar verschillende uitleggers moeite mee hebben, zodat men zoekt naar een andere verwijzing dan naar jhwh) krijgt diepte als men het toepast op Christus. In Hem, op Golgotha, buigt God het hoofd, in de zuchtende Geest van Christus (Rom. 8) gaat God de diepte van de geschiedenis in, maar in Christus zal God ook voorgoed het hoofd opheffen. Het dynamische godsbeeld, van een God die niet boven de werkelijkheid verheven is, maar zelf met de werkelijkheid strijdt om de ware werkelijkheid geboren te laten worden, zal vanuit deze thematiek duidelijk aan de orde gesteld moeten worden.

Toch is dit godsbeeld tegelijk zeer gewelddadig (vs. 5-6). Het een sluit het ander niet uit. Juist omdat de strijd reëel is, moet God ook werkelijk geweld gebruiken om te winnen. Men kan hier denken aan hoe er verteld wordt over de strijd tussen jhwh en de farao (Ex. 1-14) en de tien plagen die God Egypte doet toekomen. Dit godsbeeld kan veel hoorders verwarren of zelfs met afschuw vervullen. Het hoort echter onlosmakelijk bij de heerschappij van God en Zijn Messias. Dit moet uitdrukkelijk aan de orde worden gesteld en er moet tegelijk rekening worden gehouden met deze bezwaren.

Bij Psalm 110 wordt dan 1 Korinthe 15:25 betrokken: ‘Want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd.’ In dit ‘totdat’ (zie Ps. 110:1) ligt dezelfde dynamiek besloten als in Psalm 110 aan de orde is.

In de preek(schets) worden enkele brieven van Luther gebruikt, waarin hij Psalm 110:2 (‘Heers te midden van Uw vijanden’) aanhaalt (uit: J.P. Boendermaker, Luther. Brieven uit de beslissende jaren van zijn leven, p. 27-35). Luther legt de ‘vijanden’ op verschillende manieren uit. Enerzijds is de gelovige zélf ook de vijand van Christus; maar toch wil Christus juist bij hem en voor hem Heer en Verlosser zijn. In de tweede plaats schrijft hij: ‘Midden tussen de vijanden is het rijk van Christus; zou jij dan midden onder vrienden zijn?’ (p. 27-28). De wetenschap van Christus’ heerschappij helpt dus om je eigen strijd op aarde te relativeren en te dragen: ‘Weet u dan niet, beste pater, dat God wonderbaarlijk is in Zijn volk, omdat Hij vrede geeft te midden van alle onvrede en midden in alle aanvechtingen? Hij heerst te midden van Zijn vijanden, staat er toch? Niet diegene heeft vrede die door niemand beangstigd wordt. Dat is de vrede van de wereld. Maar wie door alles en iedereen belaagd wordt én dat alles met vreugde en in alle rust uithoudt, die weet wat vrede is. U zegt met Israël: vrede, vrede en het is geen vrede. Zeg liever met Christus: kruis, kruis, maar het is geen kruis. Want het kruis houdt op kruis te zijn zodra je zegt: gezegend kruis, geen ander hout is daarmee te vergelijken’ (p. 35).

Door Psalm 110 te verbinden met 1 Korinthe 15 en de brief van Luther ontstaat een eigen toegang tot vraag en antwoord 50 en 51 van de catechismus. Het koningschap van Christus wordt niet benaderd als een statische of volkomen gerealiseerde stand van zaken. Dat Christus Heer is, sluit de strijd tegen de machten niet uit, maar in. De staat van de vernedering en de verhoging kunnen niet absoluut tegen elkaar gesteld worden, omdat zij beide van de verborgen Christus spreken. Dat Christus aan de rechterhand van de Vader zit, betekent ook dat Hij voor de wereld verborgen is, en alleen voor het geloof zichtbaar is. De heerschappij is dus ook een verborgen heerschappij, al zijn zonde, dood en wet overwonnen. Zij zijn op een niet-aanschouwelijke wijze overwonnen, maar in de aanschouwing nog zeer reëel. Christus heerst dus als de strijdende en lijdende te midden van Zijn vijanden.

Dit maakt de heerschappij van Christus vermoedelijk meer herkenbaar. Noch de individuele gelovige, noch de gemeente als gemeenschap hoeft verbaasd te zijn over de weerstand en het verlies van wat de gemeente op aarde doormaakt. De gave die Christus schenkt, is die van de stilte in de storm, het gat in de orkaan. De vrede die Hij schenkt is een vrede die ‘niet van deze wereld is’ (Joh. 16), een vrede ‘die het verstand te boven gaat’ (Filp. 4).

Men zal wel oog moeten hebben voor de spanning die hier optreedt met een bepaald traditioneel begrip van Gods almacht.

De opbouw van de preek wordt dan als volgt. Tussen haakjes staat het psalmvers dat bij dit onderdeel uitgelegd en toegepast kan worden:

  • Citaat van Luther, zie boven (Ps. 110:2);

  • Onze problemen met de heerschappij van Christus;

  • Het dynamische van Christus’ heerschappij: ‘totdat…’ (Ps. 110:1);

  • De koning is ook priester (Ps. 110:4);

  • Geweld is niet te vermijden (Ps. 110:5-6);

  • Vermoeienis en overwinning (Ps. 110:7);

  • Het volk van deze koning (Ps. 110:3);

  • Citaat van Luther waar de preek mee begon.

Met het oog op de tieners

Voor tieners is het belangrijk om het citaat van Luther in zijn historische context te plaatsen en te ‘vertalen’. De ‘vijanden’ van Psalm 110:2 kunnen voor hen concreet gemaakt worden. Het zijn allerlei dingen die het moeilijk maken om te (blijven) geloven in God: persoonlijke noden, moeilijke vragen van leeftijdsgenoten, wereldwijde vraagstukken rond oorlogen, enzovoort. Het lijkt of in deze wereld niemand ‘in control’ is en – als het over henzelf gaat – of ze er alleen voor staan. Tegen deze achtergrond is het een enorme troost dat we een Koning hebben die tóch regeert – te midden van Zijn vijanden. Juist voor tieners is het belangrijk om te komen met een boodschap waarin God niet zozeer boven de werkelijkheid troont, als wel in de (hun) werkelijkheid komt. Het is de toon die hier de muziek maakt.

Men bedenke dat het er niet om gaat de dingen voor de tieners ‘makkelijk’ te maken, omdat zij het anders niet meer zouden volgen. Als de predikant laat blijken dat hij over dingen spreekt die er werkelijk toe doen, dan mogen er gerust passages in zitten die hun boven de pet gaan, eenvoudigweg omdat ze rationeel niet te doorgronden zijn. Sterker nog: zulke passages zullen hun dan alleen maar extra het besef geven dat het in de kerk over belangrijke zaken gaat.

Met het oog op de kinderen

Voor de kinderen kan men eventueel een analogie gebruiken tussen de heerschappij van Christus, en die van ons koningshuis. Hoewel de macht van de koning in Nederland feitelijk sterk beperkt is, is het nog steeds voor kinderen een geschikte metafoor.

Pastorale aanwijzingen

Het kan niet anders of de gehele preek heeft een sterk pastorale toon. Het gaat om de kennis van het hart aangaande de God die ingaat in het leven. Hierboven is daarover het nodige gezegd.

Met het oog op de tieners

De problemen die tieners met deze thematiek hebben, zijn uiteraard ook pastoraal van aard. Zij kunnen zwalken tussen de overmoedige gedachte dat God alles wel voor elkaar brengt en de teleurstelling dat God niets van Zijn plan waarmaakt. Het is zaak voor deze twijfels begrip te hebben.

Dat tieners niet altijd iets ervaren van God (of van Zijn macht/koningschap), heeft te maken met de afstand die ze ervaren. Die afstand wordt inderdaad gesymboliseerd in het spreken over de hemel en de aarde. Alsof Jezus Christus mijlenver bij ons vandaan is gegaan. Men kan hier benadrukken dat Hij naar de hemel is gegaan, juist om dicht bij ons te kunnen zijn.

Met het oog op de kinderen

Hierover is al het nodige gezegd.

Liturgische aanwijzingen

Voor de te zingen psalmen denke men onder andere aan de koningspsalmen: Psalm 2, 72, 93, 97, 99, 110, 145. Voor liederen kan men denken aan Gezang 281 en 399(:5) uit het Liedboek voor de Kerken. Als de preek op of nabij Hemelvaartsdag gehouden wordt, valt ook te denken aan Gezang 228.

Iets heel anders, namelijk een passend lied in het Hebreeuws, is lied 361 uit de Evangelische Liedbundel. De vertaling van het lied staat in de bundel, maar kan niet gezongen worden.

Helpende vormen

Hierboven is al gesproken over de brief van Luther, waar men de preek mee kan beginnen en eindigen. Als men een illustratie op de beamer wenst, kan een van de vele afbeeldingen van de hemelvaart gekozen worden, bijvoorbeeld die van Rembrandt (‘De hemelvaart van Christus’, 1636) of andere uitbeeldingen van Christus als heerser. Om het paradoxale van Christus’ koningschap te laten uitkomen, zou men kunnen kiezen voor de veel voorkomende afbeelding van het kind Christus op de schoot van Zijn moeder, terwijl Hij de wereldbol in Zijn hand heeft.

Met het oog op de tieners

Men kan bij het begin van de preek (de brief van Luther) refereren aan wat tieners wellicht van Luther gehoord hebben.

Een alternatief is dat men verwijst naar het bekende lied ‘De Heer regeert’ (Opwekking 375). Alleen al vanwege de muziek is dat een lied dat veel tieners graag zingen. Maar… ís dat nou zo? Regeert de Heer? En waar zie je dat dan?

Met het oog op de kinderen

Het is mooi om kinderen bij binnenkomst een A4’tje te geven waarop allerlei woorden staan die te maken (kunnen) hebben met een koning. Of projecteer de woorden met de beamer: kroon, aanzien, streng, machtig, regeren, bevelen, vriendelijk, land, liefdevol, koningsfamilie, onderdanen, troon, sterk, rijk, koninkrijk, barmhartig. Vraag aan de kinderen: Wat maakt een koning tot een koning? Laat ze drie woorden kiezen (omcirkelen) die volgens hen het belangrijkste zijn. Vertel dat het in deze dienst gaat over ‘Koning Jezus’. Horen deze woorden inderdaad bij de Heere Jezus?

Literatuur

  • J.P. Boendermaker, Luther. Brieven uit de beslissende jaren van zijn leven. Baarn, 1982.

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, p. 390 vv. (CD)

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken