Menu

Basis

Blijf in beweging!

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Alternatief bij Hemelvaart (Exodus 20:22-26)

Wie een alternatief spoor volgt, is er meer of minder bewust op uit om zich door bijbelteksten te laten verrassen. Zo iemand kan vandaag zijn of haar lol op. De schriftlezing uit Exodus die voor vandaag staat aangegeven, lijkt een allegaartje van wat bij elkaar gesprokkelde restjes waarmee de samensteller van het boek niet zo goed raad wist. Hij of zij heeft ze daarom maar hier achter elkaar geplakt en laat het aan ons, de hoorders van de tekst, over om er iets zinnigs van te brouwen.

Mochten we daar dan enigszins in slagen, dan kunnen we vervolgens op zoek gaan naar de relatie met de feestdag van vandaag, de Hemelvaart van de Heer.

Tegenstellingen

In het voorgaande hoorden we de Tien Woorden, de geboden die de Heer God via Mozes aan zijn volk geeft om door het in acht nemen daarvan een volk te worden dat de zegen waarmee Abraham, Isaak en Jakob gezegend werden, verder draagt. Onze perikoop van vandaag is dan ook een combinatie van ge- en verboden, wat er wel en wat er niet gedaan mag of moet worden. En er is meer tegenstelling: tussen de hemel, vanwaar de Heer sprak (20:22), en de aarde, vanwaar het materiaal voor het altaar genomen moet worden (20:24a). Vervolgens tussen dat aarden altaar en het altaar van steen, die bovendien niet met een beitel bewerkt mag worden (20:25). En ten slotte het verbod op altaartreden waarover men zou opgaan, hetgeen een tegenstelling vormt met het vanuit de hemel neerdalende woord van de Heer aan het begin van de perikoop (20:26). De enige zin die buiten het rijtje ‘regels en wetten’ (aldus de titel in de Nieuwe Bijbelvertaling) valt, staat in het midden: ‘Op elke plaats waar Ik mijn naam wil laten noemen, zal Ik naar je [geen meervoud, DS] toe komen en je zegenen’ (20:24b – Nieuwe Bijbelvertaling).

Gedenken en zegenen

Het Hebreeuwse werkwoord dat hier met ‘noemen’ is vertaald, is een vorm van zakhar, ‘gedenken’. Het noemen is dan ook niet zomaar het laten klinken van een naam, maar het present stellen van wat die naam voorstelt. Als God in de psalmen wordt aangeroepen om te gedenken, dan is dat altijd een oproep om die heilsdaden opnieuw te doen, actueel te maken. En als joden en christenen gedenken hoe Israël met Pesach door de Rode Zee trok, betrekken zij die ervaring van toen op zichzelf en delen ze in de zegen van de bevrijding. Als het gedenken en zegenen door JHWH letterlijk centraal staat, straalt de betekenis daarvan uit over begin- en eindverzen van de perikoop van vandaag, over de ge- en verboden, over de tegenstelling in de begrippen. Met de beginverzen met het gebod om geen goden van goud of zilver te maken, worden de eerste twee van de Tien Woorden opgepakt, zoals in de volgende hoofdstukken 21 tot en met 23 ook andere geboden aan de hand van concrete voorvallen worden toegelicht en uitgewerkt. Het gedenken in diezelfde vorm van zakhar komt dan nog één keer terug, namelijk in 23:13, waar verboden wordt aan ‘andere goden’ gedachtenis te doen (in de vertaling van Nieuwe Bijbelvertaling: ‘laat hun naam niet over je lippen komen’).

Altaren van aarde en steen

Een van de andere tegenstellingen is die tussen het altaar van aarde (20:24) en dat van steen (20:25). Het altaar van aarde (Hebr.: ’adamah, ‘akkergrond’ staat er letterlijk) lijkt minder permanent, het kan gemakkelijker worden opgebouwd en ook weer afgebroken, terwijl het tweede een massievere indruk maakt en daardoor een meer permanent karakter heeft. Het ligt voor de hand om het verschil in bouwmateriaal te associëren met de tijd van veertig jaar in de woestijn, waar de centrale cultusplek de tent der samenkomst is, en die van straks na aankomst in het land Kanaän, waar een tempel gebouwd zal worden. Je kunt al vermoeden dat de stabiliteit van het wonen in het land straks ook tot verstarring van de godsdienst zal leiden, waarbij niet meer het woord uit de hemel wordt gehoord, maar mensenmaaksel wordt verheerlijkt, gesymboliseerd in goden van goud en zilver of een altaar van steen. Van hieruit is ook de laatste opmerking van de perikoop te begrijpen: de geslachtsdelen staan voor de menselijke potentie waarin hij (!) zich goddelijk kan wanen (20:26).

Neerdalen en opgaan

Het is een beetje vreemd om deze tekst te lezen op de veertigste dag van Pasen, tien dagen voordat christenen met Pinksteren de uitstorting van de heilige Geest vieren, zoals Mozes op de berg op de vijftigste dag na Pesach de Tora in ontvangst nam. Maar misschien moeten we ons dan te binnen brengen dat de Bijbel, onder het mom van een historisch verhaal, de verkondiging is van de zegen van JHWH die zich over Israël en via Israël over alle volkeren in deze wereld uitstrekt. De beweging van de hemel naar de aarde en andersom is geen geografisch, maar een theologisch gebeuren: het woord van JHWH gaat van zijn mond uit en keert, na zijn zending volbracht te hebben, naar Hem terug.

De Hemelvaart van Jezus is dan niet een bepaalde etappe in het heilsgebeuren, waarvan het Pinksterfeest de volgende fase is, maar de verkondiging van één en hetzelfde heilsgeheim: de hemel is de hemel van God, de aarde heeft Hij aan de mens gegeven, totdat hemel en aarde vervuld zijn van zijn heerlijkheid. De beweging gaat voort en wij worden uitgenodigd niet te verstarren en naar de hemel te blijven staren, maar de naam van JHWH uit te roepen en daarmee offers te brengen van lof en dank.

Deze exegese is opgesteld door Dick Schoon.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken