Menu

Premium

De hemelse hogepriester en het aardse Jeruzalem

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Hebreeën 10,1-10 en Lucas 19,22-44

Op Palmzondag lezen we traditiegetrouw over de intocht van Jezus in Jeruzalem. In de termen van de brief aan de Hebreeën gaat het over de confrontatie van de hemelse hogepriester met het aardse heiligdom. Die horen bij elkaar, omdat het aardse een schaduw van het hemelse is, een voorbereiding erop. Maar ze staan ook tegenover elkaar, omdat het aardse gevangen is in beperkingen die vanuit de hemel worden doorbroken.

Zodra het aardse heiligdom dermate vol is van zichzelf dat het niet meer open is voor de hemelse werkelijkheid die het weerspiegelt, wordt het een gevangene van zichzelf. De rouwklacht van Jezus over Jeruzalem in Lucas 19,41-44 en de ‘tempelreiniging’ die erop volgt, verbeelden dat treffend.

Tegenstellingen

In Hebreeën 10 wordt het offerritueel in de tempel van Israël vergeleken met het zelf-offer van Christus als hemelse hogepriester. Hier zijn tegelijkertijd verschillende tegenstellingen aan de orde. Er is het contrast tussen het aardse en het hemelse – waarbij met het hemelse niet iets van ‘elders’ wordt bedoeld, maar het goddelijk-alomvattende, terwijl het aardse het beperkte is. Dan is er ook het bijbehorende contrast tussen het vele en het ene. Het beperkte ritueel moet eindeloos herhaald worden omdat het een verwijzing naar het eigenlijke blijft, waarmee het eigenlijke niet definitief wordt gerealiseerd – er is dus ook een contrast tussen het afgeleide en het eigenlijke. En er is een contrast tussen het offer buiten jezelf en het offer dat jezelf totaal impliceert – de aardse priester neemt iets wat hij niet zelf is en offert het, terwijl Christus niets anders aantast en puur zichzelf offert. Het zelfoffer van Christus is dus de ultieme kosmische bevrijding waarnaar ieder aards offer alleen op afstand kan verwijzen.

Kosmische Christusvisie

De auteur van Hebreeën haalt Psalm 40,7-8 aan als de tekst die precies aangeeft wat er in het Christusoffer gebeurt. Hier is de hogepriester die niet iets anders, maar zichzelf aanbiedt om de bevrijdende wil van de Eeuwige te volbrengen. Twee dingen vallen me dan op: ten eerste dat de Hebreeënauteur geen enkele aandrang heeft om te onderbouwen dat deze psalmtekst over Jezus gaat. Dat geldt voor al zijn citaten, en het moet wel iets met zijn ‘kosmische’ Christusvisie te maken hebben: elke heilige tekst kan niet anders dan over het centrale gegeven van heel Gods werkelijkheid spreken, en dat is Christus, de universele hogepriester. Het tweede is dat de auteur ervan uitgaat dat het nieuwe van Christus dus al in alle oude teksten geïmpliceerd wordt. Het oude heeft alleen afgedaan als het niet om Christus heen komt staan – rondom Christus spreekt het nog steeds adequate taal.

Priester in de orde van Melchisedek

Hoewel het in onze Hebreeënperikoop niet aan de orde is, moeten we ons op Palmzondag wel te binnen brengen hoe groot de rol is die de Melchisedek-tekst in Psalm 110,4 in Hebreeën speelt, samen met het achterliggende verhaal in Genesis 14 dat in de eerste verzen van Hebreeën 7 wordt geciteerd. Ook Psalm 110 wordt onbevangen als Christustekst gelezen. De Eeuwige zelf benoemt zijn gezalfde tot priester in de orde van Melchisedek, en voor de auteur van Hebreeën betekent dat: een priester van eeuwige orde, tegenover het aäronitische priesterschap dat van een tijdelijke orde is.

Willen we met Hebreeën Palmzondag vieren, dan komt dus de universele hogepriester, bereid om het kosmische offer te brengen, aan bij het aardse en tijdelijke heiligdom. Alle offer dat geen zelfoffer is, staat Hem in de weg – het was goed als beeld, maar het kon nooit de zaak zelf worden. En de manier waarop Jeruzalem zichzelf tot centrum van de eigen wereld heeft gemaakt en dus alleen naar zelfhandhaving kan streven, wordt door Jezus beweend als iets wat wel wreed ten onder moet gaan (Luc. 19, 41-44).

Zuiver je leven en geef jezelf

In Hebreeën 10,10 stelt de schrijver dat ‘wij’ in het Christusoffer voor eens en altijd geheiligd zijn. Voor mij is het nu de vraag: wie zijn die ‘wij’? Als de bevrijding die Christus bewerkstelligt van dermate kosmische proporties is als deze brief zegt (en dat zou ik graag van harte ondersteunen), dan zou ook dat ‘wij’ in principe allesomvattend moeten zijn. Wie zich er niet willens en wetens buiten plaatst, wie niet weigert om van bevrijding en vergeving te leven, zou vanzelf in dat ‘wij’ geïmpliceerd moeten zijn. Ik zou willen dat de auteur van Hebreeën dat met me eens is, maar zijn brief ademt niet die sfeer – het lijkt erop dat zijn ‘wij’ nogal kerkelijk is afgegrensd. Maar wat let ons om zijn grootse visie over te nemen als iets voor heel de wijde wereld?

Dan zou de zelfgave van Christus een nieuwe orde stichten waarin we allemaal uitgenodigd worden om, in de kracht van zijn bevrijdende offer, die zelfgave te beoefenen. Als de aardse offerdienst voorbij is, valt er niets meer af te kopen met geld of dingen die buiten je hart liggen. De ‘intocht’ is een uitnodiging om deze nieuwe orde in jezelf en in je leefmilieu toe te laten. Dan wordt ook de ‘tempelreiniging’ op een nieuwe manier interessant: zuiver je leven en je samenleven eens, voor zover dat lukt, van alles waarmee je niet jezelf geeft, maar alleen verplichtingen afkoopt of dingen tussen jezelf en de hemel in schuift…

Bij Hebreeën 10:1-10 en Lucas 19:22-44

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken