Menu

Basis

Diaconaat en de praktijk van inclusie

De maatschappelijke gevoeligheid voor het onrecht van uitsluiting lijkt groot. Overheidsinstellingen, scholen, zorgen welzijnsorganisaties spannen zich in om mensen die niet meedoen of er niet bij horen mee te laten doen. Wat zou te midden van al deze op inclusie gerichte acties de specifieke bijdrage van het diaconaat kunnen zijn?

Inclusie in het publieke domein

Uitsluiting is van alle tijden en komt voor in alle geledingen van de samenleving. Kennelijk hebben wij mensen een moeilijk te bedwingen neiging om veiligheid te creëren door anderen als vreemd of gevaarlijk te betitelen en buiten te sluiten (Volf 1996).

Binnen heerst de wereld van gelijkgezinden, waar men zich thuis voelt. Buiten bevindt zich de wereld van het andere, het vreemde, waar men zich niet of minder thuis voelt en die bedreigend kan overkomen. Om de tegenstellingen tussen binnen en buiten te verkleinen wordt vandaag de dag onder de vlag van ‘inclusie’ de strijd tegen sociale uitsluiting aangebonden.

Het woord inclusie duikt veelvuldig op in beleidsstukken en publieke campagnes: inclusief samenleven, inclusief onderwijs, een inclusieve arbeidsmarkt, inclusieve woonwijken of inclusief kerk-zijn. Inclusie is het streven naar een volledige, gelijkwaardige en actieve deelname van ieder mens, ongeacht beperking, sekse, gender, leeftijd, land of cultuur van herkomst of levensbeschouwing, aan publieke voorzieningen, zoals de democratie, onderwijs, zorg, welzijn, wonen, werk en recreatie, met als doel dat ieder mens zich volwaardig en geaccepteerd voelt (de omschrijving heb ik gedestilleerd uit een reeks van beleidsdocumenten over inclusie uit genoemde maatschappelijke domeinen).

Iedereen moet dus mee kunnen doen, op basis van haar of zijn onvervreemdbare rechten als mens, als erkenning van diens fundamentele waardigheid.

Eschatologisch perspectief

Om duidelijk te maken wat de specifieke bijdrage van het diaconaat aan inclusie kan zijn, maak ik eerst duidelijk hoe ik diaconaat opvat.

Diaconaat staat in eschatologisch perspectief: de komst van Gods Koninkrijk van vrede en gerechtigheid. Wie zich door dit visioen laat aansteken, gaat deel uitmaken van de dienst van heling en bevrijding voor alle mensen, speciaal voor hen die om wat voor reden uitgesloten zijn of zich buitengesloten voelen (zie de bijdrage van Van Waarde in dit nummer). Voor het eigen karakter van het diaconaat is het van belang om dit brede perspectief in het vizier te houden, anders wordt het diaconaat gemakkelijk gereduceerd tot een functionele aangelegenheid, de praktische poot van de kerk.

Herbert Haslinger wijst in zijn handboek diaconaat (2009, hfdst. 4.1) op een bedenkelijke implicatie van het functioneel definiëren van het diaconaat, bijvoorbeeld als onderlinge zorg binnen de christelijke gemeente, als dienst aan de wereld of als christelijk geïnspireerd sociaal werk voor hulpbehoevende mensen in de samenleving. Op die manier raakt het diaconaat volgens hem ingemetseld in een ‘fatale subjectobjectconstructie’ (164).

Kerk en wereld worden zo twee gescheiden domeinen, waarbij de kerk iets gaat doen vóór armen en noodlijdenden. Dat is fataal, omdat hiermee de principiële solidariteit van het diaconaat ondergraven wordt. Diaconaat staat in de wereld en aan de zijde van hen die onrecht ervaren of uitgesloten zijn.

Ik volg Haslinger als ik de diaconale roeping van de kerk beschouw als het deelnemen aan een praktijk waarin de liefde van God voor zijn schepping belichaamd wordt, door gelovigen, kerken en diaconale organisaties, altijd verstrengeld met actoren, die zich niet afficheren met het diaconale eschatologische perspectief. Diaconale liefde omvat de moed om over de eigen grenzen heen vriendschap te sluiten met mensen die bezien vanuit het eigen perspectief heel anders zijn dan jezelf. In die beweging krijgt de liefde van God gestalte en krijgt de waardigheid van mensen bevestiging. Deze op betekenisvolle relaties gerichte diaconale bijdrage aan inclusie vraagt om sensitiviteit.

Door schade en schande is het diaconaat in de loop der eeuwen gevoelig geworden voor het risico van het herbevestigen van bestaande machtsrelaties door het verlenen van barmhartige hulp. Door gebrek aan reflectie op de asymmetrische machtsrelatie heeft het diaconale handelen uitsluiting in de hand gewerkt of in stand gehouden: vernedering, ontmenselijking, sociale ongelijkheid en de segregatie van mensen met een psychiatrische kwetsbaarheid of een lichamelijke of verstandelijke beperking (Noordegraaf 2004). Dat dwingt tot bescheidenheid, ook als ik hierna, vanuit een diaconaal perspectief kritische kanttekeningen maak bij de praktijk van inclusie in onze samenleving.

De dienst van heling en bevrijding voor alle mensen

Inclusie kritisch bekeken

Iedere mens van goede wil zal het ideaal van inclusie omarmen. Toch loont het de moeite om kritisch naar dit ideaal te kijken, en specifiek naar de manieren waarop gepoogd wordt het ideaal gestalte te geven; er zitten scherpe randjes aan.

In de eerste plaats laat de term inclusie in het midden wie wie waaruit uitsluit en wie waarin geïncludeerd moet worden. De term inclusie kan gemakkelijk zo verstaan worden, als zou er een normaal centrum zijn, waar mensen uit de marge in toegelaten of opgenomen moeten worden. Zo opgevat onderstreept inclusie het vreemd of anders zijn, in plaats van dat zij het vreemde en andere overstijgt, omdat het er voor de participatie niet meer toe doet. Echte inclusie is een vorm van aanvaarding van mensen niet ongeacht hun specifieke kenmerken, maar mét dat wat hen in sociaal opzicht kwetsbaar maakt.

In de tweede plaats is het gunnende vertoog van inclusie in de praktijk verweven geraakt met het dwingende discours van participatie. Ik geef twee voorbeelden.

‘Mensen met een beperking mogen gewoon meedoen in normale werksituaties’ is langzaam maar zeker geëvolueerd in: ‘mensen met een beperking moeten meedoen in gewone werkomgevingen’. De beschutte werkplekken zijn ontmanteld en mensen met een beperking krijgen een arbeidscoach die hen begeleidt naar een reguliere betaalde baan. Het netto resultaat is dat veel mensen met een beperking niet langer naar hun vertrouwde beschutte werkplek kunnen. Het aantal mensen met een beperking dat een baan heeft is bovendien niet toegenomen (Echteld et al. 2019).

‘Ouderen willen net als iedereen zo lang mogelijk thuis blijven wonen’ is verworden tot: ‘mensen met dementie moeten thuis blijven wonen, totdat ze een zorgindicatie hebben gekregen die hun recht geeft op opname in een verpleeghuis’. Het gevolg is dat veel mantelzorgers zo uitgeput raken door de zorg voor familieleden met dementie, dat ze zelf nauwelijks op de been blijven, zowel fysiek als sociaal. Voor veel ouderen is de professionele thuiszorg het belangrijkste contact dat ze hebben (Heide, Buuse & Francke 2018). Onder de vlag van inclusie worden langs het beleidsmatige paradigma van participatie kostenbesparende maatregelen genomen die paradoxaal genoeg sociale ongelijkheid en sociale isolatie in de hand werken.

De moed om over eigen grenzen heen vriendschap te sluiten

In de derde plaats richten de maatregelen om inclusie te bevorderen zich voornamelijk op het toegankelijk maken van (semi-)publieke domeinen en voorzieningen. Daarbij wordt een beroep gedaan op de autonomie, zelfredzaamheid en vrijheid van het individu. Bestuurders en beleidsmakers halen de drempels weg, zodat mensen in achterstandsposities zélf over de drempel kunnen stappen. Daarvoor worden regelingen, subsidies en voorzieningen beschikbaar gesteld.

Ieder die zorg of opvang nodig heeft, een afstand tot de arbeidsmarkt heeft of leeft met een beperking weet wat dat betekent: formulieren en gedoe. In de woorden van de Nationale Ombudsman: ‘Als de overheid zelfredzaamheid als uitgangspunt neemt, worden drempels opgeworpen en mensen uitgesloten van voorzieningen’ (Nationale Ombudsman 2017, slide#1). De uitsluitende werking van de complexiteit van de voorzieningen wordt momenteel even sterk gesignaleerd als onderschat.

Twee benaderingen van inclusie

De hierboven beschreven wijze waarop semipublieke organisaties inclusie in de samenleving faciliteren, kan getypeerd worden als formeelfunctioneel. De keuze voor deze aanpak is te begrijpen als een reactie op de zorg zoals die tot eind vorige eeuw in de verzorgingsstaat werd verleend. ‘Van zorgen voor naar zorgen dat’ heet dat in jargon; niet langer ‘pamperen’, maar ruimte creëren waarbinnen ieder individu zelf verantwoordelijkheid kan nemen voor de inrichting van het eigen leven inclusief de benodigde zorg (zie voor een accurate beschrijving van deze geschiedenis in de GGZ: Smilde 2011).

De keerzijde van deze emanciperende benadering is dat mensen die vanwege hun anders-zijn in de marge functioneren, eerst moeten transformeren in moderne, zelfbewuste, assertieve burgers, waarmee precies hun anders-zijn wordt ontkend in plaats van aanvaard.

De diaconiewetenschapper Lob-Hüdepohl (2020, 115) wijst erop dat er naast deze formeel-functionele aanpak nog een andere, kwalitatief-normatieve benadering bestaat, die volgens hem beter past bij het diaconaat. Deze benadering vraagt niet naar óf mensen toegang hebben tot bepaalde maatschappelijke domeinen en voorzieningen, maar hoe het gesteld is met de kwaliteit van het deelnemen aan de samenleving. Het morele aspect betreft de vraag of inclusie bijdraagt aan de erkenning van waardigheid van mensen die om wat voor redenen hulp nodig hebben.

Dit impliceert een morele taxatie van de kwaliteit van de relaties, die zich vormen als mensen uit achterstandsposities mee gaan doen in onderwijs, werk, wonen, recreatie en contexten van geloof en zingeving. Is er intrinsieke belangstelling en waardering voor wie iemand is, wat diegene drijft of blijven de contacten afstandelijk of eenzijdig functioneel? Of iemand met een beperking een baan heeft, is een cijfer in een statistiek. Hoe het op het werk gaat, of zij echt gezien wordt door haar collega’s, of ze gemist wordt als ze er niet is, dat maakt voor de kwalitatief-morele benadering het verschil.

Aanvaarding mét datgene wat mensen in sociaal opzicht kwetsbaar maakt

Morele kwaliteit van onze samenleving

De kwalitatieve en de formele benadering van inclusie hebben elkaar nodig. Zonder de inspanning om drempels te verlagen, zullen er minder betekenisvolle relaties tot stand komen. Maar zonder een kwalitatieve benadering van inclusie, gaat de verantwoordelijkheid te zwaar drukken op mensen die om wat voor reden ook moeite hebben om mee te kunnen doen.

Inclusie moet van twee kanten komen. Kwalitatieve, betekenisgerichte inclusie slaagt alleen als er mensen zijn die tijd willen maken voor een ander, die hun tempo willen aanpassen, die geduld hebben, moed opbrengen om over de angst voor het vreemde heen te stappen, het lef hebben om fouten te maken in het contact met anderen en die trouw blijven als een relatie zich niet in de richting van wederkerigheid ontwikkelt.

Hoe het gesteld is met bovengenoemde morele kwaliteit van de samenleving, is lastig te zeggen. Recent verschenen onderzoek stemt niet bijzonder hoopvol. Zo concludeert het rapport van de vereniging van woningbouwcorporaties Aedes over de kwaliteit van wonen en leven in zogenaamde achterstandswijken, dat arme wijken met veel sociale huurwoningen een verzamelplaats zijn geworden voor kwetsbare groepen mensen, zoals mensen met een licht verstandelijke beperking, mensen zonder betaald werk, nieuwe Nederlanders en mensen met psychiatrische problemen (Leidelmeijer, Frissen & Van Iersel 2020).

Er wonen steeds meer mensen die zichzelf amper kunnen redden, laat staan dat ze hun buren kunnen helpen. De ‘sociale kwetsbaarheid’ van deze wijken neemt extra toe omdat er tegelijkertijd sprake is van een uitstroom van zogenaamde kansrijke huishoudens.

Maar waarom worden er nog steeds geen sociale huurwoningen gebouwd in welvarende wijken? Uit de eerder genoemde evaluatie van de Participatiewet bleek dat het niet gelukt is om meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan een reguliere baan te helpen (Echteld et al. 2019). Uit de enquêtes blijkt dat de bereidheid naar eigen zeggen groot is, maar dat in werkelijkheid slechts negentien procent van de werkgevers daadwerkelijk een plan gemaakt heeft om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen.

In een bundel evaluerende interviews maakt publicist Jos van der Lans (2019) de balans op van vijftig jaar werken aan maatschappelijke participatie en inclusie van mensen met een verstandelijke beperking. Zijn conclusie is dat de beloften talrijk zijn, evenals de maatregelen, maar vooral dat de eenzaamheid van mensen met een verstandelijke beperking niet is afgenomen. ‘Inclusie en volwaardig burgerschap zijn grote woorden waarachter een samenleving schuilgaat die weinig geduld en mededogen kan opbrengen voor mensen die niet direct mee kunnen komen’ (23).

Betekenisgerichte inclusie slaagt alleen als het van twee kanten komt

De historica Inge Mans drukt zich in dezelfde publicatie nog scherper uit: ‘Zolang we in een alles doordringende prestatiemaatschappij leven, individueel succes de norm is en de samenleving steeds sneller en ingewikkelder wordt, zal er alleen maar minder ruimte zijn voor mensen met een beperking. (…) Voor een werkelijk inclusieve samenleving zijn grote maatschappelijke veranderingen nodig. En dat vereist het inzicht dat de wereld waarin we nu leven ons enorm beperkt in ons menselijk bestaan’ (65).

De maatschappelijke maatregelen die sociale inclusie moeten bevorderen lijken hun doel te missen, omdat de omgeving waarbinnen uitsluiting plaatsvindt niet verandert en de dieperliggende uitsluitingsmechanismen niet ter discussie worden gesteld.

Diaconale bijdrage aan inclusie

Een geëigende bijdrage van het diaconaat aan inclusie zal op kritische wijze aanvullend dienen te zijn op een formeel-functionele benadering van inclusie. Dat kan door vorm te geven aan plaatsen waar betekenisvolle ontmoetingen kunnen ontstaan, met mensen uit de marge en vooral niet vanuit de idee om iets voor hen te willen doen. Zo blijft het diaconaat uit de inkapseling van de fatale subject-objectconstructie.

De ethicus Herman Meininger (2013) noemt dergelijke ruimtes heterotopieën: plaatsen die zich onttrekken aan de normaliserende druk van de homotopie, het normale midden, waar mensen uit een marginale positie naartoe geleid moeten worden. Deze heterotopische ruimtes zijn niet per se fysieke plaatsen. Zij zijn overal waar betekenisvolle contacten tussen mensen kunnen groeien, waarbij verschil en vreemdheid mogen blijven bestaan. Het zijn plaatsen waar mensen niet aanvaard worden ondanks hun anders-zijn of hun vreemdheid, maar juist met die bijzondere eigenschappen. Tegendraadse alternatieve plekken, waar mensen tijd hebben voor elkaar, waar contact geen middel is maar doel en waar mensen hun (levens)verhaal kunnen vertellen in hun eigen woorden.

Kerken bieden niet op voorhand dergelijke ruimtes voor onbevooroordeelde, betekenisvolle ontmoetingen. Ook kerken werpen drempels op die dergelijke ontmoetingen belemmeren. Zij weerspiegelen te vaak dominante opvattingen over de normaliteit van het midden, door de taal van groot, snel, slim, hoog, mooi, nieuw of flexibel ongefilterd over te nemen. De scherpe spiegel van Haslinger (1996, 392-402) werkt in dat opzicht nog steeds pijnlijk ontdekkend.

Kritische zelfreflectie op de eigen normatieve denkbeelden over normaal en vreemd, over hulpbehoevendheid en beperkingen is een noodzakelijke voorwaarde om ‘doorwaadbare plaatsen te creëren in de stroom van dominante conventies en visie’ (Meininger 2013, 164).

Diaconale organisaties, zoals STEK, MST, Stem in de Stad, de Pauluskerk in Rotterdam, het Wereldhuis in Amsterdam of de inloophuizen, hebben in dezen een voorsprong op de kerken. Van hen valt veel te leren, omdat zij al decennia lang heterotopische niches creëren, door met mensen in de marge op te trekken. Kerken doen er goed aan om deze diaconale organisaties volop te blijven steunen, maar hen ook om hulp en advies te vragen. Zij hebben een schat aan kennis en ervaringen, waarmee kerken, diaconieën en gelovigen hun winst kunnen doen. Niet om hun werk te kopiëren, maar om van te leren hoe je op een creatieve wijze nieuwe plekken kunt creëren waar veilig geoefend kan worden met diaconaal inclusief handelen.

Talrijke beloften, maar ‘een samenleving met weinig geduld en mededogen’

Deze plekken zouden zelfs kiemplaatsen kunnen worden voor een maatschappelijke transformatie, waarin het midden steeds verder opschuift naar de marge, of waarin die termen steeds minder relevant zullen worden.

Thijs (prof.dr. T.) Tromp is bijzonder hoogleraar Diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam en directeur van Reliëf, christelijke vereniging van zorgaanbieders.

Literatuur

Echteld, P. van, Sadiraj, K., Hoff, S., Muns, S., Karpinska, K., Das, D. & Versantvoort, M. (2019). Eindevaluatie van de Participatiewet. Geraadpleegd van SCP website: https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2019/Eindevaluatie_van_de_Participatiewet

Haslinger, H. (1996). Diakonie zwischen Mensch, Kirche und Gesellschaft. Eine praktisch-theologische Untersuchung der diakonischen Praxis unter dem Kriterium des Subjektseins des Menschen. Würzburg: Echter.

Haslinger, H. (2009). Grundlagen für die soziale Arbeit der Kirche. Paderborn: Schöningh/UTB.

Heide, I. van der, Buuse, S. van den & Francke, A.L. (2018).

Dementiemonitor Mantelzorg 2018: Mantelzorgers over ondersteuning, zorg, belasting en de impact van mantelzorg op hun leven. Utrecht: Nivel.

Lans, J. van der (2019). Niet-normaal. Ontwikkelingen en dilemma’s in de Nederlandse gehandicaptenzorg. Utrecht: De Graaff.

Leidelmeijer, K., Frissen, J. & Iersel, J. van (2020). Veerkracht in het corporatiebezit. De update: Een jaar later, twee jaar verder … Geraadpleegd van In.Fact.Research, Circusvis, Rigo website: https://dkvwg750av2j6.cloudfront.net/m/16e458814e279f4a/original/Rapport-Veerkrachtvan-het-corporatiebezit-RIGO-30-januari-2020.pdf

Lob-Hüdepohl, A. (2020). Personenzentrierung. Inklusive Herausforderungen für eine umfassend diakonische Kirche. In: A. Lob-Hüdepohl & J. Eurich (Red.), Personzentrierung-Inklusion-Enabling Community (pp. 113-129). Stuttgart: Kohlhammer.

Meininger, H.P. (2013). Andere plaatsen. Over de ontmoeting tussen mensen met en zonder een beperking.

In: D. Kal, R. Post & J.P. Wilken (red.), Verder met kwartiermaken. Naar de verwelkoming van het verschil (pp. 158-169). Amsterdam: Tobi Vroegh.

Nationale Ombudsman (2017). Wie niet past, loopt vast. Jaaroverzicht en jaarverslag 2016. Geraadpleegd van https://www.nationaleombudsman.nl/nieuws/jaarverslag/2016

Noordegraaf, H. (2004). Fundamentele principes. In: H. Crijns, E. Hogema, T. Hoekstra, L. Miedema, P. Robbers-van Berkel, H. Noordegraaf, H. Arts-Honselaar (red.), Barmhartigheid en gerechtigheid. Handboek diaconiewetenschap (pp. 254-257). Kampen: Kok.

Smilde, M. (2011). Raarhoek. Amsterdam: De Arbeiderspers.

Volf, M. (1996). Exclusion and Embrace. A Theological Exploration of Identity, Otherness and Reconciliation.

Nashville: Abingdon Press.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken