Menu

Basis

Houvast

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

‘Het grote, zware verdriet had haar eindelijk ingehaald. Ze moest huilen, Het gehuil kwam uit haar buik omhoog en stroomde door haar keel naar buiten met zo’n kracht dat ze nauwelijks meer kon ademhalen. Daarna begint ze te snikken, luid en onmenselijk’.[1] Zo tekent de Zweedse schrijfster Marianne Fredriksson het begin van de Paasmorgen, in haar roman Volgens Maria Magdalena. Ze doet een boeiende en vrijmoedige poging het apocriefe Evangelie van Maria Magdalena, gevonden in Nag Hammadi, toegankelijk te maken voor lezers van nu.

Maria van Magdala is de eerste figuur in het Paasverhaal naar het Evangelie van Johannes. Eén vrouw, geen drie. Er is geen sprake van geurige olie om het lichaam van de Gekruisigde te balsemen, zoals bij de synoptici. Kaal verdriet in het vroegst van de morgen. Een vrouw, verloren in haar rouw, loopt naar het graf van een geliefde. Wat wil een mens nog bij het raadsel van de dood? Wat meer dan zien en het onvermijdelijke aanvaarden? Voor tal van mensen vandaag is dat het enige dat ons rest: ‘dood is dood’. Niet grof-onverschillig, maar eerder moedig, als een eerlijke aanvaarding. Het kan ook een soort houvast geven: je niet voor de gek laten houden, niet wegkijken, maar de realiteit, hoe onbegrijpelijk ook, onder ogen zien. Doorléven – en dóórleven.

Wie ooit een geliefde, de liefde van zijn of haar leven, heeft verloren, herkent zich zonder twijfel in deze Maria. Daar gaat ze, met haar hopeloze en onvervulbare verlangen. Die paar dagen tussen het overlijden en het definitieve afscheid, als het graf voorgoed gesloten wordt. Je weet dat je zult moeten loslaten. Maar nog één keer kijken, aanraken, vasthouden, strelen. Je weet dat alles anders is, hij is het wel en toch ook niet, maar toch: nog even…

‘Houd me niet vast’ (Joh. 20:17)

Onvoorstelbaar is het, als zelfs dat niet mogelijk is. Geen afscheid, omdat de geliefde vermist is, nooit meer thuisgekomen. Vandaar Maria’s ontsteltenis en radeloosheid, als het graf leeg is: ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze hem nu neergelegd hebben’. Die woorden bonzen in haar hoofd. Ze zegt het tegen Petrus en Johannes, maar die verdwijnen ook weer snel uit haar gezichtsveld. Maria blijft huilend achter bij het lege graf, alleen. Ze herhaalt die woorden tegenover de twee boodschappers in het graf, zich kennelijk niet bewust van het wonderlijke van deze situatie: ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en ik weet niet waar ze hem naartoe gebracht hebben’. Ook de tuinman moet het horen; misschien weet hij meer?

Intuïtief strekt ze haar handen uit, als die vertrouwde stem haar naam noemt: ‘Maria!’. Weg is de dreunende vraag in haar hoofd: ‘Rabboeni!’.

‘Houd me niet vast’, zegt Jezus. Als zou daarmee alles waar Pasen voor staat, op het spel staan. Niet alsnog aanraken, vasthouden, strelen. Zo simpel is het niet. Het moet blijven bij zien en getuigen.

Als Paulus jaren later aan de gemeente van Filippi schrijft over de opstanding van de Heer, klinken vergelijkbare woorden. Geen houvast in het hier en nu. Hij schrijft in niet mis te verstane bewoordingen – ‘honden’, 3:2 – tegen mensen die het Paasgeheim als het ware in handen denken te hebben. Vermoedelijk ging het om joden-christenen die prat gingen op de mogelijkheid volmaakt te kunnen leven: hanteerbaar opstandingsleven. Kristalheldere normen voor een ondubbelzinnige levenswijze, als je maar wilt. Zelfvertrouwen, religieus aangekleed. Eigen gerechtigheid, houvast in jezelf, hier en nu. Als het daarom zou gaan, dan kan Paulus ook een heel behoorlijk curriculum vitae overleggen. Maar hij noemt het allemaal vuilnis, shit, verlies in plaats van winst.

Het gaat met en na Pasen heel anders toe. Geen kant en klare alternatieve feiten, geen onwrikbaar houvast. Maar een weg van hoop waarop je geplaatst wordt. Tasten naar wat te groot is: ‘Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan’ (3: 10v.). Via lucis via crucis.

‘Maar ik houd vol, in de hoop eens dat te kunnen grijpen waarvoor Christus Jezus mij gegrepen heeft’ (Fil. 3:12)

Zo ver is zelfs Paulus nog niet. Maar hij hoopt ‘eens dat te kunnen grijpen waarvoor Christus Jezus mij gegrepen heeft’. Zijn zekerheid ligt niet in het grijpen maar in het gegrepen zijn. Hier is het alles of niets, óf jijzelf met alles wat je te bieden hebt, óf Jezus Christus, de Opgestane Heer. Geen religieuze versiering van een leven dat er in zichzelf heus wel zijn mag. Maar leven uit de hoop, gedragen door het besef gegrepen te zijn.

Paulus is er niet bij geweest, op die Paasmorgen in de tuin. We moeten aannemen dat hij Jezus van Nazareth nooit in levenden lijve heeft gezien. Zijn verhaal lijkt in niets op dat van Maria van Magdala. Totaal verschillende mensen, met onvergelijkbare levensgeschiedenissen, en elk een heel eigen manier van in het leven staan. Maar beide moeten in zekere zin leren wat het betekent te durven leven zonder houvast.

Het past allemaal niet erg goed bij het beeld van de autonome mens van onze tijd, dat is wel duidelijk. Men praat vandaag wel veel over ‘loslaten’, maar dan gaat het juist niet over jezelf loslaten. Zo maar een advies op internet: ‘Leren loslaten, helpt stress tegen te gaan. Je probeert dan namelijk geen controle meer uit te oefenen. Je accepteert dingen veel meer zoals ze zijn. En het fijne is: daar heb je profijt van. Je voelt je beter, blijer en gelukkiger’. Een van de vele sites waarop hulp aangeboden wordt. Niets mis mee, integendeel – mooi aanbod. Maar het loslaten van het Paasverhaal is toch wel van een andere orde. Het is een loslaten waarin niet de dood, maar God alle ruimte krijgt. Niets in handen hebben, om open te kunnen staan naar zijn toekomst.

In dit nummer staat de beleving van het heilig avondmaal centraal. Tastbaar evangelie (Hartvelt). Voorbijgaand houvast, maar vol belofte.

Noot

[1] Marianne Fredriksson, Volgens Maria Magdalena, Breda: de Geus 1999, 271. Kerk en Theologie 68 (2017), 106-108

Alle Kerk & Theologie 68 (2017) artikelen:

Houvast

Leo J. Koffeman

‘Het grote, zware verdriet had haar eindelijk ingehaald. Ze moest huilen, Het gehuil kwam uit haar buik omhoog en stroomde door haar keel naar buiten met zo’n kracht dat ze nauwelijks meer kon ademhalen. Daarna begint ze te snikken, luid en onmenselijk’. Zo tekent de Zweedse schrijfster Marianne Fredriksson het begin van de Paasmorgen, in haar roman Volgens Maria Magdalena.

[lees verder]

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken