Menu

Premium

Zo fris als dauw – Over eenheid en verbinding in de oecumene

Inleiding

De kerkvader Irenaeus zei dat het de Heilige Geest is die de kerk jong houdt en “zo fris als dauw”.

Adversus Haereses III,24,1, aangehaald door W. Kasper, ‘Credo Unam Sanctam Ecclesiam: The relationship between the Catholic and the Protestant Principles in Fundamental Ecclesiology’, International Journal of the Study of the Christian Church, 7, 4 (2007), p. 262. (geheel 250-260). Vgl. A. Briggman, Ireneaus of Lyon and the Theology of the Holy Spirit, Oxford/New York 2012, p. 83-84, die verwijst naar Adv. Haer. III, 17, 2.

Nu niet iedereen van de eigen landelijke kerk, gemeente of parochie volmondig beamen, dat zij zo fris als dauw is. Ook in de oecumene wordt wel eens aan de frisheid van de kerk en de relaties tussen verschillende kerken getwijfeld. Is de spirit er niet uit? De vraag die in dit artikel

Bewerking van de Oecumenelezing 2012, gehouden te Utrecht op 13 januari 2012, georganiseerd door de Raad van Kerken in Nederland.

centraal staat is die naar de aard van oecumenische verbinding tussen kerken. Is het niet een enigszins achterhaalde zaak om als kerken samen op te trekken? Zijn er nog wel voldoende (jonge) mensen om de oecumene gestalte te geven? Oecumene begint met een verlangen naar verbinding. Wij zijn natuurlijk de eersten niet die verlangen naar verbinding tussen christenen, tussen kerken, tussen gelovigen, maar ook en vooral tussen mensen. Wij hebben altijd geleefd in een wereld “na Babel”, een wereld waarin het er op aankomt vertrouwen te herstellen waar het is verbroken. Een wereld waarin wij contact moeten zoeken en communicatie moeten oefenen, omdat het niet vanzelfsprekend is dat wij elkaar verstaan. Om welk soort verbinding gaat het eigenlijk? Wat zoeken we precies bij elkaar, wat verlangen we van elkaar?

Mijn bijdrage zal om een aantal basiswoorden draaien: eenheid, verdeeldheid en verbinding. Ik hoop dat het geen wedstrijd om de mooiste woorden en woordbetekenissen wordt, maar een oprechte speurtocht naar oecumene die de Heilige Geest, zo fris als dauw, toelaat. Ik merk dat ikzelf vaak tussen twee generaties in sta, twee generaties die op zo’n openhartige wijze met elkaar zijn geconfronteerd in de briefwisselingen die door de Raad van Kerken werden uitgegeven.

G. Witte-Rang (red), Brieven over de kerk tussen de generaties, Oecumenische Bezinning 40, 2011.

Daarin spreekt een generatie jongeren die het moeilijk heeft met een oecumene van documenten en instituties. Daarin spreekt ook een generatie ouderen, die vaak de kolen naar het vuur heeft gesjouwd en het vuur brandend heeft gehouden, met schier eindeloos geduld en menige teleurstelling.

Het oecumenisch vieren, denken en handelen is niet springlevend bij de ene generatie en op sterven na dood bij de andere generatie, maar er is wel een verschil in klimaat en accent bij de oudere en jongere generatie. Wanneer men drie belangrijke accenten in de oecumene zou aangeven – het spirituele, het institutionele en het maatschappelijke – dan scoren de ouderen iets hoger op het institutionele en de jongeren op het spirituele. Maar de drie gekozen basiswoorden – eenheid, verdeeldheid en verbinding – spelen op alle vlakken van de oecumene een rol, zowel spiritueel als institutioneel als maatschappelijk.

De lijn die ik volg is die van eenheid naar veelheid. Onderweg zal ik ook de verdeeldheid aan de orde komen en ik zal uitleggen waarom ik denk dat tegenover de eenheid die wij zoeken niet de veelheid, maar de verdeeldheid staat. Daarmee wijs ik op nieuwe grenzen die te ontwaren zijn, zowel in de samenleving als in de kerken. De overschrijding van die grenzen vraagt om nieuwe moed voor missie in het voetspoor van Christus. Ten slotte kom ik dan terecht bij verbinding als weerstand tegen verdeeldheid, maar ook als weerstand tegen bepaalde vormen van eenheid.

Eenheid

Laten we beginnen met de eenheid. Eenheid heeft een bepaalde schoonheid: ballet, dans, boeket, reeks, zoeken naar dat ene deeltje waaruit alles is opgebouwd, zang in een stadion, architectuur met een duidelijke handtekening, een lijn die volgehouden wordt. Misschien schept eenheid rust in onze verwarde wereld en in onze verwarde geest. Langzamerhand treden er echter verschuivingen op in onze waardering van de eenheid: neem nu zo’n dorp als Nagele in de Noordoostpolder

De architectuur van Nagele werd gestempeld door Het Nieuwe Bouwen van rond 1950 en is een monument van het nationaal modernistische erfgoed.

waar uitsluitend huizen en publieke gebouwen met platte daken werden gebouwd. Puntdaken en zolders met schuine muren zouden afbreuk doen aan de eenheid. Een monument van heerlijke eenheid, van ruimte en rust, niet voor niets bedacht in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Toch zou een dergelijk eenheidsconcept nu niet meer verkocht kunnen worden. Immers, we zijn beducht geraakt voor de eenheid die het afwijkende, het andere, smoort. Eenheid als uniformiteit is afgezworen.

Enige nuance is hier op zijn plaats: als consumenten blijken we mode- en trendgevoelig te zijn en storten we ons op ongeveer dezelfde producten. We gedragen ons niet altijd zo uniek en we zijn ons weinig bewust van de krachten en de machten die ons toch weer in het uniform van de jeans, de I-phone en de grijs-witte design meubels hijsen.

We hebben oog gekregen voor onze unieke, biografische ontwikkeling in het geloof en we hebben een allergie ontwikkeld voor die vormen van eenheid die geen verscheidenheid dulden. Ouders voeden hun kinderen op tot individuen die alle kansen moeten krijgen. Scholen doen hun best om elk kind bij elk vak zoveel mogelijk persoonlijke begeleiding te geven. Kerken hebben het er soms moeilijk mee, dat de eenheid als uniformiteit heeft afgedaan. Want ook in de kerken willen we geen eenheid die de verscheidenheid verdonkeremaant. En toch beseffen we dat er een collectiviteit, een verzamelende beweging met het geloof verbonden is. Wat is dat dan voor soort eenheid?

Die vraag speelt een hoofdrol door de gehele geschiedenis van de oecumenische beweging heen. Lang is gedacht over eenheid in verscheidenheid, omdat de eenheid de verscheidenheid leek op te slokken. ‘Eendracht maakt macht’ een motto van een leger zijn, maar niet van de kerken. Voordat men het weet is het de macht die de eendracht maakt. We zien dat ook in de ontwikkeling van de oecumenische discussies over eenheid.

Voor een overzicht van deze discussies vanuit verschillende denominaties, zie G.E.Thiessen(red), Ecumenical Ecclesiology: Unity, Diversity and Otherness in a Fragmented World, Londen: T&T Clark 2009.

In het streven naar eenheid komt steeds opnieuw de vraag naar voren hoeveel verschillen men nog kan tolereren. De drang naar eenheid bergt een risico in zich van een angstig streven naar controle over verschillen in theologie, devotie en contextualiteit.

S. Gehlin, ‘ Quest for Unity, Quest for Diversity: Ecumenical Challenges in a Time of Globalization’, The Ecumenical Review, 62 (2010), p. 308-316; “Initially we had asked where the limit between diversity and division is to be drawn. However, this dilemma could be regarded as a question about what kind of Christian unity we seek. It seems possible that the unity we seek is a unity that resists division by nurturing and maintaining a diversity that is fruitful and creative.”

Politieke en kerkpolitieke bewakers van de eenheid kunnen de neiging krijgen om de eenheid tegenover andersheid te zetten. Eenheid betekent dan almaar meer van hetzelfde. Afwijkingen zijn per definitie bedreigingen voor de eenheid. Een andere kleur, een andere sound, een andere invulling van leiderschap, een andere bediening van de eucharistie

Zie A. Droogers, Macht, zingeving en de speelse theologie van ‘Kerk & Ambt’, Tijdschrift voor Theologie 51, 4 (2011), p. 391-411

en vaak alleen al de geur van ander eten in de kerk,

Over het religieuze belang van maaltijden in de kerk, zie M. Clark Moschella, Living Devotions: Reflections on Immigration, Identity, and Religious Imagination, Eugene: Pickwick 2008, p. 103135 en M.M. Jansen, Inter Related Stories: Intercultural Pastoral Theology, Zürich/Berlin: LiT Verlag 2011, p. 213-215.

maken ons dan huiverig. Juist daar tegenin is de gedachte van eenheid in verscheidenheid ontstaan. De lof der eenheid werd de lof der veelheid, veelkleurigheid, veelstemmigheid, veelvormigheid. We ontdekten, wat mij betreft met vreugde, dat eenheid niet tegenover veelheid staat, dat het ene niet schoner of verhevener is dan het vele.

Zowel in de ecclesiologie van Miroslav Volf als in die van Colin Gunton wordt op de onvruchtbare dichotomie tussen het ene en het vele gewezen, zie G. van de Brink, “De trinitarische ecclesiologie

van Miroslav Volf – hét protestantse alternatief?” in: Cas Vos en F.G. Immink (red), God in een kantelende wereld, Zoetermeer: Boekencentrum 2010, p. 173-188, hier p. 177.

Veelheid komt niet aanwaaien om de eenheid te verbreken, maar veelheid is er, evenzeer gegeven als een opgave om een mensheid te vormen, net zoals eenheid een geschenk en een opgave is.

Nu is dat loflied op de veelheid wel aantrekkelijk, maar voor de oecumene, die het van een levende, dynamische eenheid in de verscheidenheid moet hebben, niet voldoende. Vooral protestanten, vanouds al niet zo behept met een grote liefde voor eenheid, kunnen het loflied op de veelheid en de diversiteit aanheffen en daarmee te snel genoegen nemen met onenigheid die tot verdeeldheid leidt.

E.A.J.G. van der Borght, “The Unity of the Church and the Reformed Tradition”, in E.A.J.G. van der Borght, The Unity of the Church: A Theological State of the Art and Beyond,: Brill 2010 p. 5 en J.H. van Wyk ‘ “Is Christ Divided”? An Analysis of the Theological Justification of a Church Schism”, in E.A.J.G. van der Borght, a.w., p. 51-67.

We hoeven dan niet eens meteen op kerkscheuringen te wijzen, die dwars door families heen hun pijnlijke spoor hebben getrokken, maar we kunnen er ook op wijzen dat vanaf het begin van de zendingsbeweging is vastgesteld dat verdeeldheid het grootste struikelblok voor de missie is (Edinburgh 1910). En die gedachte is een eeuw lang volgehouden. Want ook nog op Kreta in 2009 werd betoogd dat de verdeeldheid van de kerk een groot struikelblok is voor het sociaal engagement van de kerk.

WCC Faith and Order Plenary Commission Meeting, Kreta 7-13 oktober 2009, zie S. Gehlin, a.w., p. 308-309.

Een kerk die tegen zichzelf en in zichzelf verdeeld is, kan geen geloofwaardig getuigenis geven tegenover een wereld die verdeeldheid in stand houdt en waar vele heersers nog steeds een verdeel- en heersprincipe huldigen.

Het kan geen kwaad ons af te vragen op welke manier de missie van de kerk inclusief het sociaal engagement van de kerk precies geschaad wordt, als de kerk verdeeld is. Het lijkt mij inderdaad schadelijk voor de missie als de monden vol zijn van kwaadsprekerij over andere stromingen, andere tradities of andere vormen van kerk-zijn dan de eigen. Het is schadelijk voor de missie als de harten vol zijn van onderlinge twist, afgunst en concurrentie. Toch vrees ik nog méér voor de roep om het sterke leiderschap dat alle christenen weer moet verenigen; het lijkt mij nóg schadelijker voor de missie als er maar één set van antwoorden mogelijk is op de uitnodigende roep van God. En wat kunnen sommige stemmen streng klinken van mensen die elke vorm van “uit de pas lopen”, of het nu spiritueel, institutioneel of maatschappelijk is, strijdig achten met de bede van Christus zelf in Johannes 17, opdat zij één zijn. Pas op!, wordt dan geroepen: deze tekst staat geen enkele sjoemelaar toe zijn eigen weg te gaan, want de eenheid van de kerk en daarmee het heil van de wereld staat op het spel.

J.H. van Wyk, a.w., p. 53.

Maar staat de tekst van Johannes 17, die als het ware niet alleen achter ons ligt in een ver verleden maar ook voor ons uitwijst en in welks licht wij proberen te staan, werkelijk maar één set van antwoorden, één vorm en één organisatie toe? Er zijn exegeten die vraagtekens plaatsen bij de uitleg dat Johannes 17: 21-23 op de confessionele of structurele eenheid van de kerk zou slaan. Zo zegt de Zuid-Afrikaanse nieuwtestamenticus Gert Malan dat met deze tekst de eenheid van de verschillende Johanneïsche gemeenten werd beoogd, met het oog op protest tegen de omliggende samenleving.

G.J. Malan, ‘Does John 17: 11b, 21-23 refer to church unity?’, HTS Teologiese Studies, 67, 1, 2011, http://www.hts.org.za/index.php/HTS/article/view/857 (geraadpleegd op 5 mei 2012).

Hoe dit ook zij – tegen Malan valt ook wel weer in te brengen, dat de bedoelde eenheid in Johannes 17 helemaal zonder afstemming van gedachten en organisatie niet zou lukken – duidelijk is wel dat we in het gebed van Jezus om eenheid steeds weer een ander accent zien oplichten.

Verdeeldheid

De oecumenische gedachte is op zichzelf al heel oud, maar als ik me beperk tot de beweging van na 1948 dan kan het niet anders dan indruk maken dat de beweging mede ontstond als reactie op de grootste verdeeldheid, die de mensheid ooit heeft ontketend en die onszelf heeft verscheurd: de gewelddadige verdeeldheid van de twee wereldoorlogen.

Bekend is dat reeds in 1938 een initiatief genomen werd tot oprichting van een wereldwijde raad van kerken met een voorlopig bestuur waarvan Visser ’t Hooft algemeen secretaris was. Minder bekend is dat in Buchenwald, maar ook in de kampen van Haaren en St-Michielsgestel tussen mei 1942 en september 1944 door politici, wetenschappers en kunstenaars vele debatten plaatsvonden over een mogelijke kerkelijke ontschotting en samenwerking in een ernstig gehoopte toekomst na de oorlog. Pas in februari 1946 kwam het voorlopig bestuur van een Wereldraad van Kerken weer voor het eerst bijeen. De officiële oprichtingsvergadering vond zoals bekend plaats in 1948 te Amsterdam.

Eenheid als ver-eniging, als dynamisch besef van saamhorigheid dient verstaan te worden tegen de achtergrond van die verscheuring.

Dat oorspronkelijk elan tegen de verscheurdheid moet steeds weer aan een nieuwe generatie uitgelegd en overgedragen worden. De generatie jongeren van nu maakt andere vormen van verdeeldheid mee en geeft daarop ook weer andere antwoorden.

In het westen zien we een doorgaande fragmentarisering en een aanpassing van de kerken in de richting van een huis voor hebbedingetjes. Zo zit onze wereld nu eenmaal in elkaar en het is maar beter dat de kerken zich daarnaar voegen, zo luidt dan de redenering. En waarom zou niet iedere denominatie een ander segment van de markt bedienen? Immers, de kerken zouden dan dichter bij het spirituele verlangen van de bevolking staan. En zij zouden daarmee de kans vergroten als kerken te overleven. Maar mijn tegenwerping zou zijn dat binnen dit marktdenken zo weinig meer een tegendraads evangelie gehoord wordt. Zou het evangelie niet ook “segmenten van de markt” doorbreken? Dan kan men wellicht terugverlangen naar het meer communale en op de goede dingen wijzen van de Rooms-Katholieke, Orthodoxe en Anglicaanse traditie.

Vgl. W. Kasper, ‘Credo Unam Sanctam Ecclesiam: The Relationship between the Catholic and the Protestant Principles in Fundamental Ecclesiology’, International Journal for the Study of the Christian Church, 7,4 (2007), 250-260. Kasper wijst op het omslaan van de oecumenische stemming sinds het jaar 2000, waarbij in de noordelijke hemisfeer vooral fragmentatie voelbaar wordt, bij voorbeeld op ethisch gebied, en in de zuidelijke hemisfeer vooral de opkomst van (neo-)Pentecostale kerken een andere wind laat waaien. De onmiddellijke persoonlijke ervaring van de Geest wakkert het verlangen naar verbinding met andere tradities niet aan.

Op het zuidelijk halfrond van de wereld kunnen we met enige regelmaat horen dat de verdeeldheid en zelfs de ruzies waardoor kerken uit elkaar gaan, een stimulans zijn voor missie. Door het uiteengaan van kleinere kerken waarvan zich steeds andere kleinere kerken afsplitsen, zou het totaal van nieuwe kerkelijke groeperingen en het totaal van aangesloten christenen alleen maar groeien. Dit lijkt me toch een misverstand, dat van de nood een deugd maakt. Het behelst een reductie van de missiebeweging tot een telling van het aantal aangesloten christenen. Het is in de westerse, maar ook in de niet-westerse wereld heel goed mogelijk dat er met een beroep op de pracht en praal van de diversiteit en de veelheid, een legitimatie plaatsvindt van de onenigheid en verdeeldheid. In West-Afrika heb ik dit van dichtbij meegemaakt. Het gaat dan om het in stand houden van etnische scheidslijnen, ook in de kerk. Gelegitimeerd door de idee dat etnische scheidslijnen gewoon als bestaande diversiteit erkend kunnen worden, raken kerken verscheurd.

Vgl. G.I. Akper, ‘Different but One? A Regional Application of an Ecumenical/Global Debate’, Journal of Reformed Theology, 5,1 (2011), p. 68-85.

Het eigen volk, de eigen groep blijkt voortdurend belangrijker en op diepere loyaliteit te kunnen rekenen dan de medechristenen, die van een andere bevolkingsgroep zijn. Christus lijkt niet in staat deze verscheurende verdeeldheid te helen. Er zijn, kortom, vormen van onenigheid die geweldsdragend zijn, met name daar waar aangeboren verschillen tussen mensen in een hiërarchische ordening worden gesteld.

Missiologen worden er dikwijls mee geconfronteerd dat mensen het christelijk geloof op zich een verdeeldheid-zaaiend geloof achten of zelfs, met een paar zeven-mijlslaarzen door het landschap der religie struinend, er van overtuigd zijn dat religie per definitie verdeeldheid brengt. Geloof is grensbewakend en -bewarend; het schept verschillen en dikt die zo nodig aan, zo luidt de snelle conclusie die ook door snelle jongens in de media verspreid wordt. Natuurlijk kunnen daar wel intellectuele redeneringen tegenover gezet worden – en die zijn zeker voorradig in de oecumenische bagage – maar dat biedt vaak geen soelaas. Hoe kun je nu oecumenisch in de wereld staan als men een Christus omarmt die scheiding brengt? Dat is een vraag waar veel meer jonge mensen mee worstelen, dan met de vraag of christenen op het kerkelijk erf nog onderling van elkaar verschillen en op welke punten precies. In de jaren ’70 konden jongeren verzuchten dat je met goed fatsoen geen aansluiting bij het christendom kon zoeken, omdat de kerk intern zo verdeeld is en dus geen goed voorbeeld geeft van vrede en verzoening. Maar is dat nu nog wel zo’n argument? Gaat het nu niet veel meer om de aard van het geloof zelf?

Daarnaast spelen, ook voor het missionaire gehalte van de kerk, nog andere vormen van verdeeldheid een rol. Het gaat om de afgrenzingen tussen mensen die hoog- en laagopgeleid zijn,

M. Bovens en W. Anchrit, Diplomademocratie: Over de spanning tussen meritocratie en democratie,: Bert Bakker 2011

en om de afgrenzingen tussen kansrijke en kansarme mensen, met name wanneer kansarme mensen ‘van buiten’ komen. Onze democratie is een diploma-democratie en het verschil in invloed tussen hoger- en lageropgeleiden is in de afgelopen decennia toegenomen. Hogeropgeleiden ontmoeten vooral andere hogeropgeleiden en lageropgeleiden komen vooral andere lageropgeleiden tegen. Het is dus maar ten dele waar dat onze samenleving geheel uiteenvalt in losse individuen. De tendens is, dat we ons wel degelijk in groepen organiseren, maar dat die groepen zich vooral op grond van leefwijze, smaak en voorkeur vormen. De Franse socioloog Michel Maffesoli spreekt zelfs van neo-tribes, nieuwe stammen in onze westerse samenleving, die hun gemeenschappelijke belangen behartigen, hun gedeelde leefwijze bij elkaar bevestigen en de sociale inen uitsluiting uit de groep netjes regelen via moderne initiatieriten.

M. Maffesoli, The Time of the Tribes: the Decline of Individualism in Mass Society, Parijs: Meridiens Klincksieck 1996. (oorspr. titel: Le temps des tribus: le déclin de l’individualisme dans les sociétés postmodernes 1988).

Zulke groepen zijn in de vorming van het individu in de moderne samenleving heel belangrijk en ze laten volgens Maffesoli zien, dat individualisme een ouderwets, niet meer passend begrip is. Het individu-van-nu is een individu dat pas voldoening en innerlijke vervulling vindt in het delen van zijn of haar ervaringen en bevindingen met anderen. We hebben nu eenmaal een emotionele gemeenschap nodig en het is, getuige het enorme aantal verenigingen in Nederland, allang duidelijk dat we niet volkomen individualiseren. Maffesoli wijst er op, dat een dergelijke emotionele gemeenschap gaat lijken op een tribe, een stam, ook in die zin dat men geen boodschap heeft aan de leden van andere ‘stammen’, noch aan de mensen die tot geen van de ‘stammen’ worden toegelaten. Met andere woorden: wat in Afrika gezien en geleerd wordt, speelt zich wellicht mutatis mutandis ook onder onze ogen hier in Nederland af. De bevestiging van het erbij-horen dreigt dan uitsluitend te gaan liggen in de mate van afstoting van hen die er niet bij horen. Missionair gezien komt dit wel op een kritische vraag neer: is geloof in Christus sterker bepalend voor christenen en kerken in deze samenleving dan bij voorbeeld etniciteit, neo-tribes, opleiding en ‘goede smaak’?

Samenvattend: we kunnen in de wereld om ons heen, maar ook in de kerken allerlei vormen van fragmentatie ontwaren. We hebben niets meer met elkaar, we willen niets meer met elkaar en we kennen elkaar niet want we communiceren niets meer met elkaar. Toch blijk dat beeld niet te kloppen. Mensen zoeken wel degelijk overeenstemming, bevestiging en vriendschap bij elkaar. Maar waar een ieder gaat voor het opwarmen van zijn of haar eigen hart, voor samenkomsten van al dan niet kerkelijke, al dan niet gelovige eigen smaak, is verdeeldheid troef. Van het grootste belang blijft dat mensen, ondanks de schijn van het tegendeel, een groot deel van hun leven blijven leven in aansluiting bij groepen. In het verlengde daarvan en met een levende herinnering aan de motieven voor oecumenische bewegingen, blijft het belangrijk ons af te vragen hoe mensen dan groepen vormen. Zijn wij gericht op het voorkomen van die verscheurdheid, die we in ons collectief geheugen hebben opgeslagen? Voorkomen we dat we ons opnieuw ver-enigen op grond van uitsluiting van aangeboren en onveranderbare eigenschappen van de anderen? Laten we oude grenzen in tact en creëren we zelfs nieuwe grenzen, maar nu op grond van diploma’s, levensstijl en economische kans op succes?

Verbinding

In de samenleving spreken we veel over een gebrek aan vertrouwen tussen verschillende groepen van mensen en tussen de burgers en de overheid. Dat gebrek aan vertrouwen lossen we niet op door een roep om meer vertrouwen, maar door te investeren in sociaal vertrouwen. Een doorslaggevende rol daarbij speelt hoe we met conflicten en meningsverschillen omgaan. Dat wil zeggen: dat we die niet uit de weg gaan, maar dat we erkennen dat die conflicten er zijn en dat die bij een samenleving horen. Onderlinge spanningen en verschillen zijn voor een samenleving van groot belang, juist om processen van vertrouwensvorming en vernieuwing gaande te houden.

Vgl. P. Meurs, “Sociaal vertrouwen: een kwestie van durf”, Verwey-Jonker/SER lezing 2008, http://www.verwey-jonker.nl/doc/actueel/overig/overig_nieuws_2008/brochure_verwey_jonker_ pauline.pdf

We moeten elkaar leren vertrouwen en dat leren houdt nooit op. Wat we maatschappelijk geneigd zijn te doen als het vertrouwen onderling en het vertrouwen in de instituties afbrokkelt, dat is dat we steeds meer controle-instrumenten in gaan zetten. Bergen schriftelijke rapportages, inspecties, ombudsmannen en -vrouwen, klaaglijnen en klachtenregelingen zijn daarvan het gevolg, want we hebben het afgeleerd te goed van vertrouwen te zijn. Maar zal de inzet van nog meer controle-instrumenten het wantrouwen niet alleen maar voeden?

En wie zal nog de kerkelijke instituties vertrouwen? De laatste weken en maanden is er voortdurend over gesproken dat het misbruik van kinderen, maar vooral het institutioneel wegkijken daarvan de kerken een bijna onherstelbare schade hebben toegebracht. Ik zeg expres: de kerken, meervoud, ook al mag dit van sommige rooms-katholieken niet. Maar het is juist hier, dat ik mijn gok op verbinding wil inzetten, hier bij het delen in de diepe verslagenheid van zoveel rooms-katholieken die ik ken. Hun schaamte is mijn schaamte. En ik wil, misschien nooit meer deze schaamte voorbij, toch in verbondenheid zoeken naar wegen tot heelheid en geheeldheid, vechten tegen vernedering en isolatie, machtsmisbruik en verknipte beelden van lichaam en seksualiteit. Oecumenische verbinding hoeft niet altijd in te zetten bij het goede, ware en schone dat wij delen; het kan ook inzetten bij het slechte, leugenachtige en lelijke dat wij elkaar kunnen aandoen.

Het gaat in de oecumene als verbinding om concreet commitment, concreet engagement en dus ook om concreet lijden als diegene met wie je verbonden bent, klappen krijgt of leegloopt of grove fouten maakt. Deze nadruk op verbinding bedoelt geen reductie van de eenheid of een gemakkelijker weg. Wél probeer ik een ommekeer van de gedachte te bewerken, dat eenheid het hoogste goed is en dat verbinding slechts een stap op weg daarheen is. Integendeel: sommige vormen van eenheid zijn slechts een stap en het vinden van verbinding een doel. Verbinding is niet gemakkelijker, want zij is nooit bereikt en zij kan niet afgesloten worden met een document of een voorgenomen fusie. Met een paar goede ontmoetingen of diepgaande gesprekken is het niet klaar, noch ook met een maatschappelijke inzet of project. Het is niet af te sluiten.

Theologisch wordt dit verbindingsdenken vaak ontleend aan het trinitarische spreken over God.

Gunton, 1989, 1993; zie ook M. Sarot, ‘Perichorese als ecclesiologisch begrip?’, in: Th. Boer, H. Maat e.a. (red), Van God gesproken: Over religieuze taal en relationeletheologie, opstellen aangeboden aan L.J. van den Brom, Zoetermeer: Boekencentrum 2011, 80-91, p. 83-85. Het woord ‘perichorese’ behulpzaam zijn om het trinitarisch spreken over God te verduidelijken. Het gaat om een vermenging (afgekeken van de Stoïcijnen, die vooral aan een vermenging van stoffen dachten) waarbij de oorspronkelijke bestanddelen volledig één worden, maar niet in elkaar verdwijnen.

Het gaat hier niet om een analogie tussen de kerk en de triniteit (kijk eens hoe mooi ze allebei uit één en toch meer bestaan), maar om het fundamenteel begrijpen, dat eenheid en meervoudigheid kunnen samengaan. Door de doop – die altijd gebeurt in naam van de drie-ene God – wordt de gelovige zowel in de gemeenschap met God als in de gemeenschap van de kerk binnengeleid. Joh. 17, 21 wordt ook hier genoemd. Je leert in de kerk wat eenheid en meervoudigheid tegelijkertijd is, omdat je gedoopt bent in de naam van de Drie-ene en omdat de kerk gegrond is in een Drie- ene. Dit is een theologische manier om uit te leggen wat we eigenlijk willen met elkaar: we willen en kunnen niet zonder elkaar bestaan, maar we willen en kunnen ook niet restloos in elkaar opgaan, elkaar volledig incorporeren.

Het gaat in de kerk dan niet zozeer om imitatie van wat zich precies tussen Schepper, Verlosser en Vernieuwer afspeelt, maar om participatie aan scheppend, verlossend en vernieuwend wezen en werk van de Drie-ene. Die correspondentie is echter nog onvolledig en ieder die probeert iets van het beeld van de triniteit terug te lezen in het soort van verbinding dat we in de kerk zoeken, moet een voorbehoud maken: het laat zich hier en nu nooit volledig zien.

En natuurlijk is er ook kritiek mogelijk op dit soort verbindingsdenken. Iemand heeft het een typisch stiefkindje van de Reformatorische theologie genoemd, omdat het opnieuw probeert eenheid en verscheidenheid in een doctrine te brengen. Het zij zo. Belangrijker lijkt me de missiologische kritiek dat al dit verbindingsdenken nog steeds heel sterk op de kerk zelf betrokken is. Mijn zoeken naar verbinding is ook en vooral gericht op wat mij als gelovige doet verbinden met de wereld. Misschien is dat wel mijn botsing met veel van deze prachtige theologische, trinitarische taal: ik onderschrijf het, ik maak het zelf en ik schrijf het, maar hoe helpt het mij om dieper en intenser te houden van en dus te lijden aan en dus het beste te zoeken voor de wereld, de wereldse taal, de pleinen, de mensen van verlangen? Verbinding op dat niveau is: a. geen kwaadspreken over andere kerken; b. geen tijd verdoen met uitspitten van de verschillen ten overstaan van niet-kerkelijken; c. blij zijn met de aantrekkingskracht en groei van bepaalde groepen in bepaalde tijden/contexten; d. eigen getuigenis met eigen accenten blijven geven van wat Christus deed en zichtbaar transformerend aan het doen is in mijn leven en het leven van anderen; e. van buiten de kerken naar binnen blijven kijken.

Samenvatting en conclusies

Wanneer we vandaag vragen naar de aard van de verbinding die we zoeken in de oecumenische beweging – een verbinding die ook jongeren aanspreekt – dan kenmerkt die verbinding zich door verzet tegen uniformiteit. We zoeken geen eenheid die als verstikkende deken over onze spiritualiteit wordt gegooid, we zoeken geen eenheid die door een strakke hiërarchie over onze organisatie en instituties wordt gelegd en we zoeken geen eenheid die alle spontaneïteit uit onze maatschappelijke acties haalt. Een oecumene die de Heilige Geest toelaat en daarmee de kerk zo fris als dauw houdt, moet het risico willen lopen van enige wilde devotie, enige ongecontroleerde lekenliturgie en enige overlap in opvang van thuis- en daklozen. We zoeken wel doorgaande verbinding in de geest van hen die de oecumenische beweging begonnen tegen de achtergrond van verscheurend geweld. We zien de dreiging daarvan soms op andere fronten dan vorige generaties en we hebben enkele voorbeelden van gevaarlijke verdeeldheid en afgrenzingen benoemd.

Verbinding blijven zoeken betekent investeren in vertrouwen en herstellen van vertrouwen waar dat is geschaad; het mede dragen van schaamte en schuld en het mede verblijden over bloei en succes van anderen. Juist verbinding zorgt ervoor dat we niet meejammeren over al die langdurige oecumenische processen en het oecumenisch polderen, die zo vaak met enig cynisme worden aangehaald en die uiteindelijk toch niets zichtbaars zouden opleveren. Het zorgt ervoor dat we niet nog eens tien jaar blijven doortreuren over de crisis in de oecumene. Oecumene is geen ideologie, één van de grote verhalen die hebben afgedaan en bij het oud vuil kunnen worden gezet, maar een kostbare dialoog, die onderweg, toch ook structureel, heel wat meer heeft opgeleverd dan menigeen voor mogelijk had gehouden. In die tonen herkennen we iets van Anton Houtepen,

A. Houtepen, rede bij het afscheid van Ton van Eijk op 6 juni 2008, ‘De kerken elkaar tot zegen’, te vinden op http://rk-kerkplein.org/home/themas/internationaal/Kerk-zijn/oecumene/de-kerken-elkaar-tot-zegen (geraadpleegd 10-01-2012) waaruit ook nog dit: “Oecumene zou moeten inhouden: samen delen van wat wij allen hebben gekregen, in plaats van eindeloos bakkeleien over de verschillen die wij zelf hebben veroorzaakt en die de eenheid van de kerken in de weg staan. Koinonia betekent allereerst: deelgenoot zijn. En pas daarna: eenheid en saamhorigheid. Samen delen in de vreugde van Gods verbond en in het erfgoed van het geloof in Jezus Christus, elkaar tot zegen. Binnen deze positieve grondhouding dient het beleid de geldende regels prudent, dat is verstandig en niet angstig, toe te passen.”

– en het brengt ons dichtbij de Afrikaans-oecumenische gedachte dat ook de doden vanzelfsprekend inbegrepen zijn. Mijn antwoord op de roep van God, op de nodiging van Christus, heeft het antwoord van al die anderen nodig, vóór ons in de tijd en naast ons in de ruimte, de verfrissende dauw van de Geest die soms heel dichtbij op het gras van de buren ligt en soms heel ver weg op de steppen en de asfaltwegen die ik nog niet ken.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken