Menu

Basis

De deuterocanonieke of apocriefe boeken van de bijbel en de hebraica veritas

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep
In 1519 publiceerde Maarten Luther zijn Duitse vertaling van het Nieuwe Testament, gebaseerd op de Griekse editie van Desiderius Erasmus (1516). Luther werkte vervolgens hard door aan de taak het Oude Testament uit het Hebreeuws te vertalen. Ook hierbij besloot Luther zijn uitgangspunt niet te nemen in de Latijnse tekst van de Biblia Vulgata (de Vulgaat), de vertaling van Hiëronymus, maar te rade te gaan bij de oorspronkelijke taal, in dit geval het Hebreeuws.
 
De Aramese stukken van het Oude Testament, delen van Daniël en het hele boek Ezra, nam hij uiteraard daarbij mee. Deze keuze van Luther was tevens een theologisch oordeel: immers, de heilige Schrift gold voor Luther als door God geïnspireerd, maar dan wel in de oorspronkelijke taal van de auteurs: Hebreeuws, Aramees en Grieks. Iedere vertaling moest dan ook als secundair gelden, zelfs de Latijnse vertaling van de Vulgaat.
 

Hebraica Veritas

Luthers keuze om voor het Oude Testament zijn uitgangspunt te nemen in de Hebraica Veritas, de waarheid van het Hebreeuws, kwam zonder twijfel voort uit de wens van het humanisme van zijn tijd terug te gaan naar de oorspronkelijke bronnen: ad fontes! Dit principe leidde evenwel tot een probleem bij een deel van de geschriften van de canon van de Vulgaat. In het Latijn was het onderscheid tussen de twee categorieën geschriften die tot dan toe binnen de canon van het Oude Testament getradeerd werden niet zichtbaar, maar er was wel verschil. De boeken die ook in de Tenach, de joodse versie van het christelijke Oude Testament, opgenomen zijn, zijn in het Hebreeuws en Aramees gesteld.

Daarnaast is er een groep geschriften waarvan het Hebreeuws ofwel verloren is gegaan, ofwel nooit bestaan heeft, omdat de boeken oorspronkelijk in het Grieks gesteld zijn. Deze boeken zijn door Luthers beslissing op het tweede plan komen te staan en zijn in de protestantse traditie bekend geworden als de ‘apocriefe’ (= verborgen) boeken. In de rooms-katholieke kerk is dezelfde verzameling geschriften bewaard gebleven als de ‘deuterocanonieke’ boeken, boeken dus waarvan de canonieke status een soort tweede échelon impliceerde. Om welke boeken gaat het? Het gaat hierbij om Tobit, Judit, de Griekse versie van Ester, 1 en 2 Makkabeeën, het boek Wijsheid (van Salomo), de Wijsheid van Jezus Sirach, Baruch, de Brief van Jeremia en de toevoegingen aan Daniël. Alleen Jezus Sirach heeft een Hebreeuwse oorsprong, maar deze tekst is verloren gegaan en de deuterocanonieke versie van het boek is bewaard gebleven in het Grieks. De andere genoemde geschriften zijn in het Grieks geschreven en hebben ook nooit in het Hebreeuws bestaan.

Griekstalige joodse literatuur

De boeken waarover het in deze bijdrage gaat zijn producten van het Griekstalige jodendom van rond het begin van onze jaartelling. Sinds de verovering van Palestina door Alexander de Grote in 332 voor Christus, was Grieks ook daar doorgedrongen als de bestuurstaal en stonden de Judeeërs, ook wel aangeduid als ‘joden’, in nauw contact met de Griekse cultuur. Een van de belangrijkste nieuwtestamentische auteurs is de apostel Paulus. Hij was vermoedelijk geboren in Tarsus, een centrum van wijsgerige geleerdheid in het zuidoosten van Klein-Azië, het huidige Turkije. Er is weinig twijfel over de vraag of Paulus Grieks sprak en kende: dat deed hij. Het was de taal waarin hij is opgevoed en wanneer hij uit de joodse heilige Schrift citeert, doet hij dat doorgaans uit een versie die sterk lijkt op de Septuaginta. Philo van Alexandrië, een tijdgenoot van Paulus, levert eenzelfde bewijs vanuit Egypte. Philo was een Griekstalige jood, die op het hoogste niveau was opgeleid en kennis had van de Griekse wijsgerige traditie. Hij brengt die traditie in contact met de joodse heilige boeken en biedt een platoonse interpretatie van de Tora van Mozes. Philo was dus een jood, maar ook een Griek, net als Paulus. Aan het einde van de eerste eeuw zal dat uiteindelijk ook gelden voor Flavius Josephus, Jozef ben Matatias. Deze wonderlijke figuur begon als joodse opstandeling tegen het bewind van de Romeinen, werd door generaal Vespasianus gevangengenomen en gehouden, toen hij de generaal voorspelde dat deze uiteindelijk keizer van Rome zou worden. Dit is uiteindelijk ook wat er gebeurde en vervolgens reisde Josephus mee naar het hof van de keizer om daar zijn geschiedenis van de joodse oorlog, intussen gewonnen door de Romeinen, in het Aramees op schrift te stellen. Dit werk is vervolgens vertaald in het Grieks en daarna gepubliceerd. Josephus schreef de rest van zijn oeuvre in het Grieks, dat hij in de tussentijd op niveau leerde te beheersen.

Septuaginta

In de derde of tweede eeuw vóór onze jaartelling werden de joodse heilige boeken vertaald in het Grieks. De Brief van Aristeas geeft aan dat dit gebeurde door 70 vertalers en bij gevolg staat deze vertaling wel bekend als de Septuaginta (= 70). Lang is deze Griekse vertaling door onderzoekers gezien als bewijs voor het missionaire karakter van de joodse godsdienst. Immers, joden spraken Aramees en lazen tenminste ook Hebreeuws, dus de reden voor een Griekse vertaling van de Bijbel zou dan toch moeten zijn dat die vertaling gericht was op niet-joden? De academische wereld is de afgelopen decennia gelukkig teruggekomen van deze benadering. Het is duidelijk dat een groot deel van de joden in de periode omstreeks het begin van onze jaartelling buiten Palestina woonde en voor de meesten van hen was Grieks de eigen, eerste taal. Het is dan ook niet vreemd dat Griekstalige joden ook Griekstalige joodse boeken produceerden.

De Vulgaat zal uiteindelijk de gezaghebbende vertaling van de kerk van Rome worden en blijven

Het gebruik van de joodse bijbel in het Nieuwe Testament en andere vroegchristelijke geschriften is overigens in hoge mate beïnvloed door de Septuaginta. Wanneer Jezus bijvoorbeeld in de synagoge van Nazaret leest uit Jesaja 61,1-2 (Lucas 4,16-21), leest hij voor uit de Septuaginta-versie van Jesaja. Hoe aannemelijk is het dat dat ook daadwerkelijk de versie van Jesaja was die in Nazaret gebruikt werd?
De verspreiding van het Grieks in Palestina moet redelijk groot geweest zijn, maar toch is het zeer de vraag of de heilige boeken niet gewoon in het Hebreeuws voorgelezen werden om er vervolgens een uitleg in de eigen spreektaal, het Aramees, aan toe te voegen. Daarmee is de scène in Lucas 4 dus niet direct waarschijnlijk als historische scène. Des te duidelijker is het dat het hierbij gaat om een literaire scène, waarin Lucas Jezus laat voorlezen uit de versie van Jesaja die hij bij zijn eigen beoogde lezers bekend veronderstelt: de Septuaginta. De Septuaginta was dus de joodse Bijbel voor Griekstalige joden en werd later het Oude Testament van de Griekstalige christenen. De canon van de joodse Bijbel stond tot de tweede eeuw na Christus nog niet overal definitief vast en bij gevolg ontstond de situatie dat de boeken die wij nu aanduiden als deuterocanoniek in brede kring binnen het Griekstalige jodendom gelezen en geaccepteerd werden, terwijl ze in de Hebreeuwse canon niet konden voorkomen, vanwege de taal waarin ze geschreven waren.

Na de Reformatie

De ongelijktijdigheid van enerzijds de Hebreeuwse en Aramese boeken van de joodse Bijbel en anderzijds de Griekse geschriften leidde ertoe dat laatstgenoemde werken binnen de christelijke canon van het Oude Testament wél en in de joodse canon van de Tenach niet werden opgenomen. Ze vormden namelijk onderdeel van de Septuaginta en wellicht mede in reactie op het christelijke beroep daarop besloot de joodse traditie van de tweede en derde eeuw van onze jaartelling zich te richten op de Hebreeuwse canon.

De geschetste ontwikkeling leidde dus tot een christelijke canon van het Oude Testament die niet samenvalt met de joodse Tenach. Binnen de christelijke canon viel het verschil tussen de uit het Hebreeuws vertaalde en in het Grieks geschreven boeken natuurlijk niet op. Het geheel van de canon van de Septuaginta was Griekstalig en daardoor was het onderscheid niet zichtbaar. Dat werd het wel voor de kerkvader Hiëronymus, die in de periode 392 tot 405/406 de Latijnse vertaling van de Biblia Vulgata, de Vulgaat maakte. Deze vertaling zal uiteindelijk de gezaghebbende vertaling van de kerk van Rome worden en blijven. Wanneer Luther de Bijbel vertaalt in het Duits, geeft hij daarmee een belangrijke impuls aan de ontwikkeling die tot meer vertalingen in de volkstalen zal leiden. Wellicht zijn de twee belangrijkste vertalingen die hiervan het resultaat zijn de King James Version (1611) en de Statenvertaling (1637). Het is uiteraard de laatstgenoemde die in het Nederlandse taalgebied de meeste invloed gehad heeft en bij het vertalen van het Oude Testament uit het Hebreeuws hebben de vertalers de keuze van Luther gevolgd: de Griekstalige boeken zijn opgenomen als ‘apocriefe’ boeken, in een apart deel van de vertaling samengebracht en voorzien van een waarschuwing aan de lezer.

In deze waarschuwing wordt uitgelegd dat de apocriefe boeken nuttig zijn om kennis te nemen van de geschiedenis waaruit de Bijbel ontsproten is en ook mooie passages bevatten, maar tevens dat deze boeken niet goddelijk geïnspireerd zijn, anders dan de boeken van wat als de eigenlijke Bijbel beschouwd wordt.

Appendix bij de Vulgaat

Tijdens het concilie van Trente (1546) besloot de rooms-katholieke kerk juist dat de deuterocanonieke boeken, in de protestantse traditie dus ‘apocriefen’ genoemd, wel degelijk behoorden tot Gods Woord en de status van geïnspireerde heilige Schrift hadden. Bij dit besluit ging het om de bovengenoemde geschriften. Hierdoor ontstond opnieuw een categorie van geschriften die net buiten de canon vielen. Een deel van deze boeken werd door de kerk in de Vulgaat als aanhangsel bij de deuterocanonieke boeken gevoegd. Het gaat hierbij om het Gebed van Manasse, het derde en het vierde boek van Ezra, Psalm 151 en de Brief aan de Laodicenzers.

Het Gebed van Manasse

Het Gebed van Manasse is bekend uit de Griekse versie van Daniël en is in de traditie van de Vulgaat in deze appendix gevoegd. De beide boeken van Ezra behoeven nadere toelichting: de Vulgaat kent het canonieke boek Ezra als 1 Esdras en het boek Nehemia als 2 Esdras. Nu is 3 Esdras een samenvoeging van het boek Ezra, 2 Kronieken 35-36, Nehemia 7,38–8,12 en een verhaal over de lijfwachten van Darius. 4 Esdras (beter bekend als 4 Ezra) is een apocalypse van omstreeks het jaar 100 van onze jaartelling, waarin Ezra als literaire hoofdpersoon wordt geschetst en via hem de vraag gesteld wordt hoe het kan dat God de vernietiging van de tempel in Jeruzalem in het jaar 70 heeft toegestaan. Psalm 151 is een psalm die in tal van handschriften aan het boek der Psalmen is toegevoegd en het Gebed van Manasse is een literaire poging om 2 Kronieken 33,1-10 nader in te vullen en woorden te geven aan het in die passage vermelde gebed.

Makkabeeën 3 en 4 en de Psalmen van Salomo

Om de zaken nog verder te compliceren zijn er ook nog geschriften die wel in handschriften van de Septuaginta voorkomen, maar niet tot de categorie van deuterocanonieke boeken of het aanhangsel daarbij behoren: 3 en 4 Makkabeeën en de Psalmen van Salomo. Deze beide boeken der Makkabeeën staan feitelijk los van de Makkabeese opstand, maar beschrijven wel het klimaat waarin het Griekstalige jodendom leefde. 3 Makkabeeën biedt een op Ester gelijkend verhaal over onderdrukking, politieke macht en trouw aan God, terwijl 4 Makkabeeën meer een filosofisch traktaat is. De Psalmen van Salomo ten slotte zijn een verzameling van 18 psalmen, toegeschreven aan koning Salomo, waarin de vroomheidsidealen van Israël verpakt aan het licht komen. Prominent in deze verzameling zijn drie psalmen waarin de ideale koning bezongen wordt, de gezalfde (ook wel: Messias), die Israël zal bevrijden van het juk van de onderdrukker. Hier klinkt duidelijk de politieke situatie van rond het begin van onze jaartelling in door. Opvallend is het gewelddadige portret van de Gezalfde koning die namens God de vijanden van Israël zou moeten verslaan.

Esoterische literatuur?

De canon van de christelijke Bijbel kent diverse gedaanten. De rooms-katholieke canon is een andere dan de protestantse en de afwijking betreft de hier besproken deuterocanonieke boeken. De oosters orthodoxe canon accepteert bijvoorbeeld 3 Makkabeeën als gezaghebbend, terwijl de Ethiopische canon de boeken Jubileeën, 1 Henoch en 1-3 Makkabeeën als gezaghebbend aanvaardt. Aan dit voorbeeld wordt duidelijk dat een canon uiteindelijk berust op de keuze van een geloofsgemeenschap en geen vaststaande zaak is. Het is de keuze van de kerk bepaalde boeken wel en andere niet tot de canon van de Bijbel te rekenen en deze keuze hangt duidelijk samen met de vraag welke kerk de keuze maakt. Nu was de keuze voor gezaghebbende literatuur in de oudheid net zo goed afhankelijk van de geloofsgemeenschap die de desbetreffende literatuur las. Uit Josephus’ beschrijving van de Essenen blijkt dat de nieuweling die na een proefperiode van ruim twee jaar werd toegelaten tot deze beweging een eed moest afleggen waarmee hij zich verplichtte tot onder meer geheimhouding over de informatie die uitsluitend voor ingewijden was bedoeld. Tot het materiaal waarvan hier sprake is behoorden in ieder geval de namen van de engelen en de boeken van de Essenen (Joodse Oorlog 2,142). Deze beschrijving wijst erop dat er in het vroege jodendom een praktijk bestond waarin verschil gemaakt werd tussen boeken voor een algemeen publiek en boeken voor ingewijden, esoterische literatuur dus. In het slot van 4 Ezra komt een bijzonder interessante passage voor. Hier wordt de hoofdpersoon Ezra ertoe opgeroepen zich met vijf mannen af te zonderen. Ezra dicteert klaarblijkelijk als een medium van godswege wat de mannen moeten opschrijven. Ze doen dit en zo komen 94 boeken tot stand. De instructie van de engel aan het slot van deze episode maakt duidelijk dat het gaat om twee groepen van geschriften. De eerste groep bestaat uit 24 boeken, een aanduiding die in latere joodse teksten gebruikt wordt voor de Tenach. De overige geschriften, 70 in getal, moeten verborgen blijven voor het bredere publiek en uitsluitend aan de ‘wijzen’ worden gegeven. Onduidelijk is welke geschriften hier bedoeld zijn, al zal de apocalypse van 4 Ezra zelf er ongetwijfeld toe gerekend zijn, en onduidelijk is eveneens wie de bedoelde ‘wijzen’ zijn.

Boeken die niet tot de canon behoren, gelden in onze cultuur als boeken van een tweede garnituur

De combinatie van deze gegevens, de esoterische literatuur van de Essenen waarop Josephus doelt en de (literaire) instructie van ‘Ezra’ om 70 boeken achter te houden en alleen 24 boeken aan de openbaarheid prijs te geven, wijst erop dat het begrip ‘canon’ in de oudheid vermoedelijk niet al te exclusief moet worden opgevat. Boeken die niet tot de canon behoren, gelden in onze cultuur als boeken van een tweede garnituur, maar wellicht lag dit in de oudheid anders. De uitdrukkelijke bestempeling van deze esoterische verzameling van 70 boeken als geschriften bestemd voor ‘de wijzen’ doet in een andere richting denken. Hoe dit ook zij: de deuterocanonieke boeken, met de kring van verdere apocriefen er omheen, vormen een bron van kennis over het vroege jodendom en bieden daarnaast ook talloze passages die grote invloed gehad hebben op de geschiedenis van het christendom. Alleen al om deze reden moet deze literatuur niet vergeten worden.

Literatuur

• Sam Janse, De apocriefen. Inleiding op de deuterocanonieke boeken, Zoetermeer 2009, (zie pp. 415-418 voor verdere literatuur);

• Pieter Oussoren en Renate Dekker, Buiten de vesting. Een woord-voor-woord vertaling van alle deuterocanonieke en vele apocriefe bijbelboeken, Vught 2008.

Bert Jan Lietaert Peerbolte is hoogleraar Nieuw Testament aan de Vrije Universiteit Amsterdam.


De theologie podcast met Daniel De Waelre

Eeuwenlang was de mensheid doordrongen van het geloof in God. Hoe kwam het dat de mens aan God begon te twijfelen en dat God op een zijspoor raakte?

Tom en Tabitha gaan in gesprek met Daniël De Waele en gaan op reis door de geschiedenis. Op zoek naar antwoorden op deze vraag.

Luister deze podcast


Ook interessant

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken