Menu

Premium

Géén sprookje

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Lucas 16,19-31

‘Een mens was rijk’, zo begint deze parabel. Er begint hier géén sprookje, zoals de NBV suggereert door te vertalen: ‘Er was eens…’, maar onderricht, catechese. Een mens was rijk. Kan dat maar zo? Als je dat leest in de heilige Schrift, gaan er meteen alarmbellen rinkelen: die van de zaligsprekingen (Luc. 6,24), de rijke dwaas (Luc. 12,13vv.), het oog van de naald (Luc. 18,18vv.) en natuurlijk Deuteronomium 15,11.

Rijkdom en armoede zijn een hoofdthematiek in de Bijbel. De God van Abraham, Isaak en Jakob is de God van de uittocht, van de bevrijding uit slavernij, uitzichtloze armoede en onderdrukking. Het gaat in de Bijbel niet om de hemel, maar om de aarde en het goede leven daarop voor alle mensen. Om recht dus en om vrede.

En op die aarde een rijk mens, gekleed in purper en fijn linnen, die de hele dag feestvierde, schitterend! Zulke mensen zijn er dus, en zijn er altijd geweest. Waar zou zijn rijkdom vandaan komen? Lucas vertelt het niet, maar wij weten: rijkdom is diefstal. In onze tijd zijn er mensen in het bankwezen en bij grote bedrijven met jaarsalarissen van tonnen of miljoenen euro’s met nog eens een veelvoud daarvan aan bonussen. Roof en diefstal, een moreel schandaal. Purper en fijn linnen, alle dagen feest. Voorwaar, onze gelijkenis is van een brandende actualiteit.

Lazarus

Een arme was neergelegd bij de poort van zijn huis. ‘Was neergelegd’: hij kon kennelijk niet meer op zijn benen staan en gedienstige handen hebben hem daar neergelegd. Immers: ‘gij zult uw hand wijd openen voor uw broeder, de ellendige, de arme in uw land’ (Deut. 15,11). Er was gegronde verwachting dat naar de arme zou worden omgezien, als hulp van Godswege. De arme heeft dan ook een naam: Lazarus (= God helpt). De rijke is naamloos. Rijken maken zichzelf wel een naam. Zij wonen in huizen als kastelen, hebben privévliegtuigen, luxe plezierjachten, dure auto’s, kostbare juwelen. Zij hebben hun loon reeds. Van Godswege wordt deze rijke niet gekend, hij is een rover, mag geen naam hebben. De arme wel, God kent hem bij name. Zijn naam is kostbaar in zijn ogen. De arme Lazarus is er niet op uit rijk te worden, hij misgunt de rijke zijn rijkdom niet. Hij is geen revolutionair die uit is op een omkering van de verhoudingen. Daar heeft hij de moed en de kracht niet voor. Hij is verder heen dan het lompenproletariaat dat nog een paar cent per dag verdient. Lazarus verlangt slechts een kruimel van de tafel van de rijke. Maar er komen slechts honden die zijn zweren likken. Zo ziet de tafel van de rijke er dus uit: hoge tolmuren en handelsbelemmeringen eromheen. Derdewereldlanden worden leeggeroofd, grondstoffen en agrarische producten voor dumpprijzen weggehaald, arbeidskracht gestolen, en daarbij worden gezins- en familieverbanden verscheurd, vrouwen en kinderen in sekstoerisme geprostitueerd. Alles ter wille van de tafel van de rijke. En waar Lazarus nog behulpzame handen had die hem daaronder brachten, lopen de vluchtelingen van vandaag, op zoek naar die kruimels, tegen hoge hekken aan als ze daarvóór al niet de dood gevonden hebben in de golven. Het is er sinds Lucas niet beter op geworden; en voor zover wij dat niet doorhebben, komt dat omdat wij bij de rijke aan tafel zitten en ook de andere kant op kijken.

‘En het geschiedde…’

Helaas heeft de NBV geen oog voor het geschieden Gods. In het daar vertelde sprookje sterft de bedelaar ‘op zekere dag’. Niets daarvan in de heilige Schrift! Daar geschiedt iets. Het strategisch gebruik van het Griekse woordje egeneto is een attentiesein in de tekst: Let op! Nu zul je wat beleven! Het Woord geschiedt! De bedelaar stierf en engelen kwamen. God had Lazarus niet uit het oog verloren. De engelen dragen hem in Abrahams schoot, een schoot van ontferming. De rijke sterft ook, maar voor hem geen engelen, zijn dood zal in de hemel niet worden opgemerkt, hij was bij leven reeds quantité négligable, naamloos. De rijke slaat zijn ogen op in het dodenrijk en ziet Abraham in de verte en Lazarus in zijn schoot. Nu verlangt hij niet een kruimel, maar een druppel. De rollen zijn omgedraaid en dorst is erger dan honger.

Hiernamaals?

Moet ik nog uitweiden over het feit dat wij hier met een gelijkenis te doen hebben, dat het beeldtaal is: ‘schoot van Abraham’ en ‘dodenrijk’? Bestaat de hel echt? En is er echt een gene zijde waar Abraham en de zijnen te vinden zijn? Zo heeft men zich wel van deze gelijkenis afgemaakt: hier en nu is het wel vreselijk voor Lazarus, maar in het hiernamaals komt het goed. Geen zorgen dus, laat die tafels van de rijken maar met rust, God trekt het later wel weer recht. Maar zo’n Jenseits kent de Bijbel niet. Dat is een aangelegenheid van Plato, niet van de heilige Schrift. Dáárin gaat het over opstanding en dat is iets anders. ‘Das Reich der Himmel is das Reich dessen, der im Himmel ist, nicht ein Reich das im Himmel ist oder vom Himmel kommt. Die populäre Vorstellung vom Himmelreich als einer himmlischen Welt über dem Firmament, in die die Frommen nach dem Tod eingehen, findet sich nicht in NT, sondern in den jüdischen Apocalypsen und in anderer Gestalt in der Gnosis.’

L. Goppelt, Theologie des Neuen Testaments, 1976, 95.

De gelijkenis is hard: wie zijn hand niet opent voor de arme valt buiten de genade van God. Niet straks, na de dood, maar hier en nu: hij is naamloos. Voor hem rest slechts de buitenste duisternis waar geween is en knarsing der tanden. Aldus de catechese van wet en profeten.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken