Menu

None

Om nieuwe directheid in de prediking

Interview met Arjan Plaisier

(overgenomen uit een extra editie van Areopagus magazine)

Arjan Plaisier, oud-scriba van de PKN, tegenwoordig missionair predikant in Apeldoorn, schreef een appellerend en uitdagend artikel in Wapenveld. Hij betoogt dat we aan het einde komen van een bepaalde manier van doen in de kerk, ook in de prediking: ‘Het is tijd om te stoppen met de eindeloze woordenbrij in kerkdiensten, het is tijd om opnieuw contact te maken met verlossing als werkelijkheid en als levenspraktijk.’

Areopagus organiseert op 31 oktober 2018 in Zeist een studiedag voor predikanten met twee lezingen van Plaisier, over het thema: ‘Verlossende woorden spreken’.
Meer informatie en aanmelding

Je pleit voor een ‘nieuwe directheid’ in de verkondiging. Afgaande op de reacties in de wandelgangen associëren sommige predikanten die ‘nieuwe directheid’ al gauw met meer evangelicale duidelijkheid, flinkheid, radicaliteit. Anderen vragen zich bezorgd af of je met einde van de hermeneutische theologie niet de nuance en de zorgvuldigheid kwijtraakt. Is het niet bloedlink?
Plaisier: ‘Als kerkgangers aangeven dat ze het evangelie in ronde woorden willen horen (‘Maak het vooral praktisch en behapbaar’) dan zijn predikanten er als de kippen bij om te zeggen dat ze er nu juist voor zijn opgeleid om het Woord genuanceerd te brengen. Terecht. We hebben een ambacht, dat moeten we goed beoefenen. Maar laten we ook niet te gauw concluderen dat de gemeente louter bestaat uit simplisten, die hapklare brokken willen. Kan het zijn dat er een culturele kloof ontstaat? Predikanten maken deel uit van de bourgeois-cultuur, de lees- en reflectiecultuur; al is het de vraag of de jongste generatie predikanten nog in die setting zit. Wij zijn gepokt en gemazeld in de republiek van de letteren. Die republiek heeft het zwaar in onze tijd, met simplisme, populisme, met de ideologisering van het leven. Maar de republiek markeert ook een speelveld, ze geeft verbreding en verdieping. Voor veel kerkgangers is die republiek al passé, door de social media en de beeldcultuur. Daarmee is ook veel traditie verloren gegaan. Het levensgevoel maakt het niet makkelijk om contact te houden met de boodschap van de kerk. Tegen die achtergrond snap je dat mensen, als ze in de kerk komen, zeggen: “Vertel me maar wat ik moet doen. Ik heb geen tijd voor allerlei omslachtige beschouwingen. Leg het Woord op mijn ziel…” Dan loop je als predikant de kans dat je afzwaait in een ‘evangelische’ richting of een route kiest naar een soort ‘praktisch christendom’.

Je zegt eigenlijk: we zitten in dit schuitje. Wen er maar aan, hier heb je je toe te verhouden. Het hangt van het aanpassingsvermogen van de prediker af, om de diepgang en complexiteit van het christelijk geloof te vertalen naar ‘simplicity’, de eenvoud, waarnaar gevraagd wordt.
‘We hoeven niet onze huid af te stropen. Maar we kunnen er niet omheen dat de gemeente van karakter en samenstelling is veranderd. Niet overal even ingrijpend, maar het is wel de trend die ik op veel plaatsen waarneem. Je kunt vandaag niet hele verhandelingen gaan houden over de tekst, de achtergrond en de verbanden. Je staat in een andere dialogische situatie. Waarmee niet gezegd is dat je dan maar moet kiezen voor een aanpak van ‘grote stappen, gauw thuis.’ De spanningsboog van de hoorder is korter, het lontje ook. Als predikant kan ik niet klakkeloos meegaan met de beweging in de cultuur, maar ik heb wel mijn hoorders serieus te nemen. Toevallig las ik deze week bij Newman: Eén ding is nodig. Dat betekent niet: simplisme, maar wel: dit is het Woord van de Heer dat ons vandaag wordt opgelegd. Daarvan ben ik de dienaar.’

Nu ben jijzelf goed in staat om een meeslepend verhaal te houden waar al die mensen met hun korte lontje en korte aandachtsspanne als het ware ‘bekeerd’ worden tot jouw verhaal. Waarom kies je daar niet voor? Durf je het risico niet aan?
‘Als het goed is, is een preek altijd een meeslepend verhaal. Het is geen mitrailleursalvo, dat je de kerk in knalt. Het is een vertoog, een discours, een verhaal; een verhaal dat raakt. Maar je moet je realiseren dat het verhaal landt in een heel andere kring van hoorders dan pakweg 30 jaar geleden.’

Je zegt dus niet: ik trek jullie mijn vertoog in, maar: ik maak mijn vertoog dienstbaar aan jullie werkelijkheid.
‘Je dient toch altijd de gemeente? Dat is toch van alle tijden?’

Ja, maar je kunt ook benadrukken dat we in de kerk een andere wereld betreden. Niet als abstractum of als twee-werelden-model, maar een aparte wereld. We leven in een seculiere tijd waarin God niet veel zegt. Zodra we dan in de kerk een toespraak houden waarin God Zelf het woord neemt, is dat toch een andere, vreemde wereld?
‘Inderdaad. Natuurlijk gaat het om God. Hij is cultureel gezien passé, ook voor de kerkmens. Maar in de kerk gaat het erom dat we binnenkomen in de wereld van God, in God zelf. En dan is de hamvraag voor mij: Hebben we nog een thema, binnen de kerk? Of zeggen we: hier heb je de Schrift en daar het alledaagse leven en tussen die beide moet je als predikant bemiddelen, maar wat de Schrift dan precies zegt, wisselt nogal. Nu eens dit, dan weer dat. Je hebt een theologie van Lucas, van Marcus, er is de diversiteit van nieuwtestamentische en oudtestamentische teksten. Telkens probeert de hermeneut die twee werelden met elkaar te verbinden. Hij/zij moet zowel de huidige tijd als het Schriftwoord kennen. De hoorder moet binnenkomen in de wereld van de bijbeltekst. Omgekeerd probeer je om de wereld van de Bijbel te laten raken aan het leven van nu. Dat is allemaal niet fout. Maar op een gegeven moment rijst wel de vraag: Wat verkondigen wij? Hebben wij nog een thema? Gaat het uiteindelijk over God, over Jezus Christus, over het eeuwige leven… of kunnen we dat niet meer zeggen?

Augustinus – die misschien wel de eerste was die een hermeneutiek schreef – begint zijn boek met een uiteenzetting van ‘realiteiten’ . Dus nog voordat hij ingaat op de ‘retorica’ en de concrete Schriftuitleg concentreert hij zich op de vraag: waar gaat het christelijk geloof over? Wat is de hard core van de boodschap? Je kunt zeggen: hoe kun je dat weten, zonder eerst de Schrift te lezen? Lees je dan niet door de ‘bril’ van een voorgegeven samenvatting? Dat gevaar is reëel. Maar het omgekeerde is ook een groot gevaar: de Schrift uitleggen zonder heldere visie op de kern van het christelijk geloof; het geloof van de kerk. Dan wordt het beliebig. Dan kunnen preken nog zulke leuke, interessante en herkenbare betogen zijn, maar dan zijn ze niet meer dan dat.

Het is duidelijk dat ik hier doel op bepaalde delen van de kerk; in kringen van de gereformeerde bond zou ik het anders formuleren. Een orthodox vertoog met veel vertrouwde en geijkte woorden, kan evenzeer losgezongen zijn van de werkelijkheid.

We moeten ons in de kerk realiseren dat we onderdeel zijn van de openbaring van God in deze wereld, die zijn culminatie heeft gevonden in Jezus Christus. Daarmee staat of valt alles. Als dat niet meer aan de orde komt, dan verdampt de substantie van het geloof. Intussen kun je dan nog wel de bijbelverhalen vertellen – die zijn inderdaad goed – maar er zal ook een gedeeld besef moeten zijn van het geloof van de kerk, van alle tijden en plaatsen. En daarin gaat het over God, de Schepper, de Verlosser, de Voltooier. Daarom opent Augustinus met deze ‘realiteiten’.’

Dat beliebige is herkenbaar. Je kunt in elke tekst wel iets vinden dat interesse kan wekken of hoorders kan raken. Jij zegt: het gaat om de beleving van de werkelijkheid van God. De prediker is een bemiddelaar van die werkelijkheid, is zelf iemand die in die werkelijkheid leeft. Hoe belemmeren we nu die werkelijkheid?
‘Dat heeft te maken met diepe verschuivingen in de cultuur. Daar zijn we allemaal onderdeel van, dus we gaan hier niet zwartepieten. Luther maakte nog deel uit van een objectieve cultuur. Maar de manier waarop God werkt, kwam niet meer tot uitdrukking in de vastgekoekte rituelen van toenmalige Rooms-katholieke kerk. Ze waren verworden tot een soort magie, met daarbij een kerkelijke economie. Luther breekt met die praktijken, maar hij breekt niet met de objectiviteit van God. Hij zei wel: God werkt nu via het gesproken woord, de viva vox evangelica. Vrij direct, in gewone taal. De predikant legt de woorden van God op de ziel van de mens. Het gaat er om dat je je als hoorder daaraan toevertrouwt.

Wij zitten vandaag in een totaal andere situatie, waarin we de werkelijkheid beschouwen vanuit onze subjectiviteit. Dat is het gevolg van de salto mortale die in onze cultuur heeft plaatsgevonden. Daar kun je allerlei verklaringen voor vinden. Waarschijnlijk is één daarvan dat de objectiviteit werd gespleten in diversiteit en pluriformiteit. Wat was nu de goede kerk? De Rooms-katholieke of de protestantse? En als het de protestantse was, ging het dan om de gereformeerden of de lutheranen? Dat heeft tot confessionalisme en godsdienstoorlogen geleid. De Verlichting bracht de ‘oplossing’ door primair uit te gaan van de ratio. En dan vinden we het wel oké dat we zo nu en dan nog wat meekrijgen van christendom, Bijbel, normen en waarden. Die positie is ons lot – zou ik bijna zeggen. Maar met die subject-houding zitten we tegelijkertijd zó fout. Want niet wij doen aan God, maar God doet aan ons. Wij zijn niet bezig met een stukje zingeving, nee, God werkt aan ons, Hij is bezig om ons ‘om te turnen’, tot onderdeel van zijn werkelijkheid.’

We zitten allemaal gebakken aan die subject-positie en dat gaat ons niet in de kouwe kleren zitten. In dit verband kan het sacrament veel directere taal spreken. Je wordt gedoopt. Je gaat onder in het water. Daarin dien je te sterven en op te staan. In brood en wijn ontvang je Christus zelf en word je ingelijfd in Zijn lichaam. Woorden hebben veel meer rek en speelruimte dan de sacramenten. Woorden zijn nodig; God spreekt, wij spreken. Maar door die speelruimte kunnen ze ook vervliegen in de overwegingen, gezichtspunten. En daarmee verliezen ze aan zeggingskracht. Zijn we ook ondergegaan, door de mangel gegaan? Is er nog iets voelbaar van urgentie? Staat er iets op het spel?’

Je kunt bij deze woorden denken aan een gewone gemeente, met een kerkelijk leven, een liturgie met sacramenten die ergens nog contact heeft met de grote christelijke traditie. Maar er zijn ook steeds meer andere gemeenten, met een uitdunnende kerkenraad, met gering sacramentsbesef, een bricolage-liturgie, etc. Wie of wat verwijst er dan nog naar die werkelijkheid van God? Behalve de predikant?
‘Dan komt het echt op de voorganger aan, die niet meer de diepte en breedte heeft van de inbedding van het kerkelijk leven. Die moet dan de performer zijn.’

Inderdaad, met alle risico’s op ontsporing van dien. In de kerk zit een verzameling subjecten, ieder met een eigen voorkeuren, allergieën, belangen en wensen. In die context wordt de werkelijkheid van God bijna ‘gesaboteerd’.
‘Ja. Dat is onze wereld.’

Waar is de dragende werkelijkheid van God? Is die er wel?
‘Die wordt wel gezocht. Op een of andere manier leeft er een verlangen naar God. Men wil geen gepalaver, het moet wel persoonlijk zijn. Het moet ook wel over Christus gaan. Het is bijna als in de tijd van de Reformatie. Het hele kerkelijke bedrijf kraakt in zijn voegen en daar sta je dan, om onder een open hemel vertolker te zijn.

Na de Reformatie is wel snel weer een nieuwe kerkelijke cultuur gecreëerd – gereformeerden weer anders dan lutheranen – en dat was maar goed ook. Alleen de retorica van Luther had het ook niet uitgehouden. Dus je ziet dan heel snel een resocialisatie ontstaan. De verkondiging functioneert binnen de liturgie, met de sacramenten, een kerkenraad, een kerk-cultuur, etc. Vandaag lijkt het wel alsof we weer een stap verder gaan. Alsof er weer een kerkelijke cultuur afbrokkelt en verdwijnt. Dan blijft de eenzame verkondiger over. Of kerkgangers zoeken het in de muziek, in nieuwe liederen. Bij die eenzame voorganger, denk ik aan uitzendingen van Family 7. Een man op een podium, met een grote bijbel in de hand. Er moet een ‘gemeente’ bediend worden, zonder enige liturgische context. Alles hangt af van de kwaliteit van die prediker, maar diens felheid kan een laatste opflikkering zijn, want daarna is er niets meer, als de prediker ook op een gegeven moment is uitgepraat.

Een andere mogelijkheid is dat kerkgangers kiezen voor het event, de conferentiecultuur van There is more, Opwekking, etc. Grote bijeenkomsten met een quasi-liturgische context. Het is zoeken naar iets nieuws, omdat de kerkelijke liturgische context te doods of afgebladderd is. Dan moet het event een belevingskick geven.‘

Als we het goed begrijpen zijn dit ‘vergrijzingssymptomen’. Wat beloofd is, in de liturgie, gebeurt niet of te weinig. Jij zegt: het is daarmee niet voorbij, want er is de oude belofte van de aanwezigheid van God. We moeten terugkeren, maar waarnaartoe?
‘Back to basics. Na alle naoorlogse golfbewegingen – de apostolaatstheologie, de maatschappijkritische theologie, de Godsverduistering, missionaire theologie – is het tijd terug te keren. Het mooie is dat wij steeds denken alles opnieuw te moeten uitvinden, maar dat hoeft helemaal niet. We kunnen terugvallen op het credo, de sacramenten. We kunnen leentjebuur spelen in het grote huis van het christendom. Bij katholieken met hun eerbied voor de hostie, bij Oosters-orthodoxen met hun hemelse liturgie, bij pentecostalen met hun ervaring van de Geest.

Wij protestanten, met onze lange traditie van Schriftuitleg, hebben het in deze tijd moeilijk. Maar een terugkeer naar het bijbels abc kan loei-spannend zijn. De kosmische Christus die tegelijkertijd innerlijker is dan je meest innerlijke gedachte. Hoe boeiend is dat? Het gaat om het oude en altijd weer fascinerende: de openbaring van God. Het is groots, overweldigend, hartverscheurend, je gaat er aan kapot en je staat erin op. Dat verzin ik niet – het is het bijbels abc.’

Hier wil je naar toe, deze verfrissende herontdekking…
‘Ja, voorbij de problematisering. Problematiseren is eigenlijk pogen om nog te redden wat er te redden valt.’

Maar wat is het alternatief? Een sprong, een keuze, een roeping? Of gebeurt dat aan je?
‘Het is een ervaring die God zelf geeft, want wij problematiseren ons suf. Tot het bevrijdende doorbreekt, dat groter is dan ons hart en ons denken.’

Zo beleef je het zelf ook? Dat je het krijgt…?
‘Ja. Het is primair een werkelijkheid van Godswege, die zich doet gelden.’

Kun je er voor kiezen om als predikant weg te blijven bij dat problematiseren? Kun je dat bezig zijn met het bijbels abc inoefenen?
‘Ja, het is een inoefenen. Niet voor niets is leerling-zijn vandaag weer ‘in’, ook bij de IZB. Dat betekent ook: we houden nu eens even onze mond, we gaan het weer leren. Het is te groot voor ons om het te benoemen. Het omvat ons, want Gód wil wat met ons. We worden weer ingewijd in dit leven met God. Je merkt het ook aan de belangstelling voor het monastieke/devotionele: laten we eens ophouden met praten – daar zit het besef achter: God doet wat met mij. Ik vind Hem voorbij woorden. Ik liep buiten – zoals Augustinus zegt – en U was al binnen. We hoeven niet iets af te dwingen of te bezweren. Het is ook niet hopeloos: God blijft de Schepper, Hij is diep verbonden met ons leven, Hij heeft ons al omarmd in Christus, we hoeven het niet tot iets sektarisch te maken, want dit is een breed-katholieke gedachte.’

Het betekent: met frisse ogen de Schrift lezen. Maar zit daar ook niet het probleem. Dat al onze interpretaties en tradities daartussen zitten als filters, etc. Je kunt jezelf toch niet dwingen iets fris te lezen?
‘Dat is ook zo. Het heeft ook soms te maken met bijziendheid. En met de doorbraak van het echte zicht: maar wacht eens, achter die tekst zit de levende God, die wat met ons, met deze wereld aan het doen is.’

En dan gaat het erom dat de predikant zijn/haar rol als bemiddelaar serieus neemt.
‘Je doet je naam eer aan: Verbi Divini Minister, dienaar van het Woord.

Daar zit wel een spanning in: Je wilt jezelf uit het centrum hebben, tegelijkertijd heb je als predikant een belangrijke functie in dit proces.
‘We leven in een expressieve cultuur. Daar kun je niet omheen. Maar het begint en eindigt niet met onze expressiviteit, ook niet met onze interpretatie. Ik wil niet met een grote armzwaai alles van tafel vegen. Natuurlijk, het begint altijd met spellbound zijn. Alles komt voort uit een God van overvloed, die zich openbaart, die instroomt in deze wereld. Daar hangt alles van af.

Laat me er nog iets relativerends aan toevoegen: de preek is ook niet alles hè. Het is de grandeur en misère van het protestantisme. Je ontmoet weleens mensen die meer dan duizend preken hebben gehoord en daar niet heel veel splendids van terug weten te geven. Duizend preken! Wat is er dan niet over je uitgestort? En het lijkt van hen te zijn afgegleden als water van een eend. Sla de preek dus niet te hoog aan.’

Je voert een pleidooi voor nieuwe verhoudingen: Gods werkelijkheid is stabiel, groter dan we denken. Wij zijn afhankelijk van die werkelijkheid. Als wij denken het in de vingers te hebben glipt het er doorheen.
‘Heil geschiedt alleen als het van de andere kant komt. En daarbij: een van de ‘habitussen’ van goede theologie is dat het begint met het grote verhaal, het visioen, het zien van de dansende sterren. Theologie komt voort uit sterke bindingen. Aan Christus en aan het geloof van de kerk.’

Jij kunt dat zeggen, vanwege je kennis van de grote traditie: Augustinus, Newman, etc. Je hangt aan de rekstok en je zwaait soepel van de ene theologische reus naar de andere. Anderen moeten dat leren. Want zijn we dat niet aan het kwijtraken?
‘Ja, daar moeten we alert op zijn. Want in en door al die grote namen uit de traditie heeft Christus gewerkt. In de grote spirituele, liturgische en homiletische traditie van de kerk. In de grote intellectuelen en de stille devoten. We hebben schreeuwend behoefte aan de schatten die zij hebben nagelaten.’

Interview: Kees van Ekris en Koos van Noppen

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken