Menu

Premium

Preekschets Filippenzen 3:8

Zesde zondag van de zomer

Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles.

  • Bijbelgedeelte: Filippenzen 3:1-16
  • Preektekst: Filippenzen 3:8
  • Thema: Christus kennen is de grootste blijheid, hou die vast!

Liturgisch kader

De zomer, de periode ná Pinksteren en vóór de start van een nieuw seizoen, kan benut worden om stil te staan bij het leven van de gemeente. De nieuwtestamentische brieven geven genoeg stof tot overdenken. De brief aan de Filippenzen biedt aanknopingspunten om zowel de vreugde als de zorgen die in de christelijke gemeente leven, aan de orde te stellen.

Beide kunnen ook tot uitdrukking komen in de liederen die gezongen worden: psalm 84 of psalm 133 belichten positieve aspecten van de gemeenschappelijk dienst aan God: een oase ervaring in de woestijn en van ontmoeting met geliefden en verbinding. Met Gezang 310 uit het Liedboek voor de Kerken, 1973 kunnen woorden gegeven worden aan de zorgen die de kerk bedreigen.

Uitleg

‘Vreugde’ is belangrijk in deze brief – de reden is divers: Paulus is blij met het geloof van de Filippenzen (1:3 en 4:1) en dat Christus verkondigd wordt (1:18); hij hoopt dat het geloof van de christenen in Filippi vreugdevoller wordt (1:25); en die vreugde wordt niet weggenomen door de situatie, waarin de apostel op het moment van schrijven verkeert: zijn gevangenschap (waarschijnlijk in Rome; 2:17). Hij moedigt de Filippenzen aan om te delen in zijn vreugde (2:18) en blij te zijn met de komst van Epafroditus (2:28-29). Al deze redenen om blij te zijn, zijn in feite terug te voeren op de aansporing, waarmee hoofdstuk 3 begint: ‘laat de Heer uw vreugde blijven’ (herhaald in 4:4)!

De scherpe bewoordingen waarin Paulus zijn lezers vervolgens waarschuwt (vers 2; in de Nieuwe Bijbelvertaling is niet te zien dat het hier gaat om een drievoudig ‘pas op’) lijken in tegenspraak met het vreugdevolle begin. Misschien dat de Vertaling NBG 1951 er daarom voor kiest om met vers 2 een nieuwe perikoop te laten beginnen. Er is echter voldoende reden om vers 1 en 2 bij elkaar te houden: Paulus wil de Filippenzen er immers voor behoeden dat ze hun vreugde laten afnemen door de mensen die hij kwalificeert als ‘honden’.

Uit het feit dat deze ‘honden’ in verband gebracht worden met de besnijdenis, kunnen we afleiden, dat het om christenen moet gaan met een Joodse achtergrond. Zij eisen van de christenen van heidense komaf, dat ze zich laten besnijden. Zo’n extra ‘voorwaarde’ om gered te worden – waarbij gehoorzaamheid aan de hele wet van God inbegrepen is – kan daadwerkelijk alle vreugde ‘in Christus’ wegnemen. Het bevrijdende van het evangelie was nu juist voor veel van deze gelovigen uit de volken dat ze de God van Israël konden dienen zónder aan de hoge eisen van de wet te hoeven voldoen. NB, ‘honden’ als ijveraars zie je ook in de ‘Dominicaner’ orde: letterlijk de (waak)honden voor de Heer!

Paulus kiest voor een verbastering van het woord besnijdenis (‘versnijdenis’). Daarmee geeft hij aan, dat de ‘honden’ een verkeerde voorstelling hebben van wat de besnijdenis inhoudt: het is een teken van het verbond met God, niet een voorwaarde om met God verbonden te zijn. Daarom kan hij zeggen, dat onbesneden gelovigen in feite wél besneden zijn (vers 3); wat dan op een geestelijke manier opgevat moet worden. En dat versnijdenis, de rigide eis van besnijdenis als letter van de wet, verminking is.

De vertaling ‘op mezelf … vertrouwen’ (vers 4) dekt naar mijn mening niet helemaal de lading van wat Paulus bedoelt te zeggen. Hetzelfde geldt voor de letterlijke weergave ‘vlees’ (Vertaling NBG 1951). Uit de opsomming in verzen 5 en 6 blijkt, dat Paulus hier denkt aan alles wat de méns Paulus aangaat: zijn lichamelijke conditie (besneden) plus zijn afkomst (Israël, Benjamin, Hebreeër) plus zijn ijver voor de wet (Farizeeër, vervolger van de gemeente). Al deze zaken zijn op zichzelf niet verkeerd (behalve het vervolgen van de gemeente); maar wanneer ze de relatie met God vertroebelen, leiden ze tot verlies of schade.

Paulus gaat liever voor de winst, die er is te behalen in het kennen van Christus (vers 8). In verschillende bewoordingen beschrijft hij, wat dit inhoudt: één zijn met Hem (vers 9), gerechtvaardigd door het geloof in Christus (idem), de kracht van zijn opstanding ervaren en delen in zijn lijden (vers 10 en 11). Dit is, waaraan Paulus zijn vreugde ontleent en die de Filippenzen zich niet moeten laten afnemen.

In de verzen 12 tot en met 16 lijkt Paulus toch iets terughoudend, misschien vanwege de kritiek die er was op deze ‘gemakkelijke’ winst: enerzijds weet dat hij door Christus ‘gegrepen’ is (en dus gered); anderzijds benadrukt hij dat hij zijn doel nog niet bereikt heeft (vers 12). Het heil is nog niet gerealiseerd. Daarvoor moet hij – moet de gelovige – zich nog wel inspannen (zie 2:12). Je kunt je redding niet verdienen (dat maakt Paulus in dit gedeelte wel duidelijk); maar je kunt die wel verliezen door niet te leven in overeenstemming met de gezindheid van Christus (2:5).

Aanwijzingen voor de prediking

Net als de ‘honden’ in Filippi kunnen we ook nu in de kerk hechten aan zaken, die voor ons persoonlijk belangrijk zijn, eisen waaraan de kerk van vandaag naar onze mening moet voldoen. Dat kunnen tradities zijn, maar net zo goed de zucht naar vernieuwing. Er zullen kerkgangers zijn, die zich eraan ergeren dat anderen er anders over denken; omgekeerd zullen er wellicht ook mensen zijn die ontstemd zijn over de veeleisendheid van sommige geloofsgenoten. Dan gaat het bijvoorbeeld over de doop, over vrouwen in het ambt, over de zondag, de liederenkeuze… In de verkondiging kan vragenderwijs aan de orde komen wat eigenlijk de échte doop is, het échte ambt, de échte sabbatsrust of de échte eredienst?

Aandachtspunten

1) In de verkondiging moet natuurlijk aan de orde komen dat het allerbelangrijkste is, dat we Christus kennen. Dat weegt voor Paulus zelfs zwaarder dan goddelijke instellingen als de besnijdenis en de wet. Ook onze kerkelijke tradities en vormen – hoe waardevol die ook zijn – zijn ondergeschikt aan ons geloof in Christus. Dat is de ware bron van onze blijdschap. Het geloof in Christus biedt hoop en troost, ook als er zorgen zijn in het persoonlijk of in het kerkelijk leven. We leven toe naar de opstanding!

2) Bemoedig de hoorders: we hebben reden om blij te zijn!

3) Misschien zijn er mensen, die net als Paulus iets uit hun verleden wég moeten doen – die bijvoorbeeld last hebben van een opvoeding, waarin het meer om uiterlijke vormen ging dan om de vreugde van het geloof. Of mensen die een ontwikkeling doorgemaakt hebben: zaken waar zij vroeger erg aan hechtten, in het geloof, in de kerk, blijken bij het ouder worden toch minder belangrijk, misschien zelfs schadelijk voor het geloof… Deze mensen kunnen aangemoedigd worden om een voorbeeld te nemen aan Paulus en dergelijke zaken bij het ‘grof vuil’ te zetten. Wijs erop, dat Paulus zelfs de schuld aan het vervolgen van de gemeente achter zich kon laten – omdat het kennelijk vergeven is.

Voorbeelden

Een voorbeeld kan verhelderend werken: velen van ons vrezen de dag, dat we moeten verhuizen. Vooral wanneer ze kleiner gaan wonen. Dan zullen ze een hoop achter moeten laten. Al die spullen van zolder, die eens belangrijk genoeg waren om te bewaren – ineens is het goed voor de container… Bij zijn geestelijke ‘verhuizing’ is Paulus heel radicaal aan het opruimen geweest. Hij had een rijke verzameling van verdiensten, die volgens de oude tradities hoog gewaardeerd werden: zijn besnijdenis, zijn afkomst, inzet voor het ware geloof… Van de buitenkant had hij het prima voor elkaar. Maar het kon allemaal niet mee naar zijn nieuwe ‘woning’. Misschien dat zijn gevangenistijd dit besef heeft helpen rijpen. Toch spijt het hem niet. Integendeel: het is een enorme bevrijding geweest. Christus heeft hem geleerd dat hij heel goed zonder kan.

Of verwijs naar de reclame voor digitale radio: ‘De strippenkaart werd de ov-chipkaart, de videotheek werd streamen, kaartlezen werd navigatie…’ Zaken die ‘vroeger’ heel waardevol waren, zijn door nieuwe ontwikkelingen overbodig geworden. Toen Paulus Christus leerde kennen, verloren oude waarden voor hem hun betekenis. Onze zonden liggen achter ons, naast onze pogingen om onszelf te redden en ons leven zonder God; waarom zou je daarnaar terugverlangen? Dat we nu in Christus is geloven, is winst!

Ideeën voor kinderen en jongeren

Voor kinderen: Neem voorwerpen mee waaraan duidelijk te zien is dat ze óf oud, óf nieuw zijn (bijvoorbeeld kleding of speelgoed). Vraag de kinderen wat ze zouden weggooien en wat ze zouden bewaren. Leg vervolgens uit: onze zonden zijn waardeloos, die moeten weg; ons geloof in Jezus maakt ons blij, dat moeten we altijd bewaren!

Voor jongeren: het speelgoed waar je mee speelde, of de knuffel die meenam naar bed – misschien heb je ze nog wel ergens bewaard; maar je speelt of knuffelt er niet meer mee. Andere dingen zijn nu belangrijker: studeren, vrienden, uitgaan… Misschien zijn er ook dingen die het geloof betreffen die je hebt losgelaten: het versje voor het slapen gaan, knielen voor je bed… Als je het belangrijkste maar ‘bewaart’: dat je gelooft in Jezus Christus!

Deze preekschets is geschreven door Jan Swager, predikant van de Gereformeerde kerk in Doornspijk.


Geraadpleegd

L. Floor, Filippenzen, Een gevangene over de stijl van Christus, Commentaar op het Nieuwe Testament, Kampen 1998.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken