Menu

Premium

Preekschets Handelingen 16:14

Handelingen 16:14

En een zekere vrouw, met name Lydia… hoorde toe, en de Here opende haar hart…

Schriftlezingen: Ps. 119:33-48; Hand. 16:6-15; Kol. 4:2-6

Serie

Dit is de tweede preekschets uit een serie preekschetsen van A. Noordegraaf over Handelingen. Zie ook:

Het eigene van de zondag

De tekst laat zien hoe de Heer met de bekering van Lydia een bruggenhoofd slaat in Europa. Gemeentevorming begint bij de kern, de vernieuwing van het mensenhart. De oudtestamentische lezing sluit hierbij aan, terwijl de brieflezing gekozen is vanwege het thema van de open deur voor het evangelie. Een andere mogelijkheid is Filippenzen 1, de dankzegging voor het goede werk dat God in Filippi begonnen is.

Uitleg

De Geest van Jezus leidt Paulus naar Macedonië, dat wil zeggen vanuit onze waarneming: naar Europa. Het contrast tussen de verzen 9 en 14 mag ons niet ontgaan. De hulpzoekende Macedonische man is aanvankelijk in geen velden of wegen te bekennen. De vorming van de gemeente in Filippi begint met de bekering van een vrouw. Lucas geeft in Handelingen veel aandacht aan de plaats en de betekenis van vrouwen in de gemeente van Christus en in het missionaire werk als een doorwerking van de vervulling van Joëls profetie (2:17).

Filippi droeg als een Romeinse colonia met een eigen bestuur, vrijheid van belasting en onder ‘Italiaans recht’ een typisch Romeins karakter. Getrouw aan zijn strategie begint Paulus ook hier contacten te leggen met zijn volksgenoten. De bewoordingen van vers 13 laten zien, dat dat in Filippi niet zo makkelijk ging. Bij de rivier vinden ze een proseuchè. Pesch denkt aan een synagoge. De plek bij de rivier zou gekozen zijn vanwege de rituele wassingen. Anderen denken aan een gebedsplaats onder de blote hemel. Het feit dat alleen vrouwen vermeld zijn, zou er op wijzen, dat van een gewone synagogedienst, waarbij ten minste tien mannen aanwezig moesten zijn (Str.B. IV, S. 153), geen sprake was (zo Roloff en Lindijer).

Lydia – de Lydische – was afkomstig uit Tyatira, de stad die in de oudheid beroemd was vanwege de purperindustrie. Purperen stoffen golden als luxeartikelen. Er is alle reden om aan te nemen dat Lydia een welgestelde zakenvrouw is geweest. Men zij dus voorzichtig met de bewering dat de eerste christenen allemaal tot het proletariaat behoord hebben! Zij wordt een ‘Godvrezende’ genoemd en behoorde dus tot de heidenen die sympathiseerden met het geloof in de God van Israël.

Summier wordt haar bekering beschreven. Lucas legt de nadruk op het feit dat omkeer en geloof Gods werk zijn. Hij opent de deur naar het geloof (Hand . 14:27; vgl. 11:18; zie ook 1 Kor. 16:9; Kol.4:3). In Lucas 24:45 opent de opgestane Christus het verstand van de leerlingen, zodat zij de Schriften verstaan (vgl. 24:25vv.). Hier is sprake van het hart, het centrum van gevoelens, gedachten en handelingen, dat geopend wordt voor het evangelie. Zie ook 16:26 en 27: de gevangenisdeuren die openspringen.

Calvijn onderstreept in zijn uitleg de noodzaak van dit werk van God. Zonder de verlichtende werking van de Geest, blijft het evangelie ons vreemd. Spreken en preken baten niet als de inwendige roeping door God er niet mee gepaard gaat. Tegelijk schermt Calvijn zijn mening af naar de kant van Doperse geestdrijvers die met een beroep op de Geest de uitwendige prediking van geen waarde achten. Woord en Geest mogen niet gescheiden worden. ‘Indien het verstand van Lydia niet verlicht geweest was, zou de prediking van Paulus een dode letter geweest zijn maar God geeft haar niet slechts de verlichting van de Heilige Geest, maar ook eerbied voor zijn Woord…’ De Geest leidt tot luisterend leven (prosechein tois laloumenois hupo tou Paulou, vgl. Hand. 8:6,10,11).

Lydia wordt gedoopt met haar ‘huis’ (oikos). Meeks (o.c., p. 9vv.) wijst er op, dat binnen de antieke stadssamenleving de oikos/familia onder leiding van het familiehoofd de basiseenheid vormde. Naast familieleden van verschillende generaties, kinderen en kleinkinderen, maakten ook personeel, slaven, zakenrelaties en gasten deel uit van een huis. Ook het religieuze leven kreeg als een huiscultus vorm in deze huizen. Uit Handelingen en de brieven zien we hoe de maatschappelijke structuur van de antieke oikos dienstbaar gemaakt werd aan de missionaire verkondiging, de opbouw en de uitbouw van de gemeente. De bekering van het hoofd van de familia, in dit geval Lydia, had gevolgen voor elk lid. Huisgewijs trad men toe tot de gemeente. De doop als inlijving in Christus markeerde dit moment. De leden van zo’n oikos, waaronder wellicht ook kinderen, werden met het hoofd van de familia gedoopt.

Naast de antieke achtergrond is met De Ru en anderen ook te wijzen op de oudtestamentische notie van de verbondsgemeenschap (Gen. 18:19; Joz. 24:25; 1 Sam. 1-2).Het huis als verbondsgemeenschap geldt als eenheid voor God, die zijn trouw bewijst van geslacht tot geslacht (Ps. 78:4vv.).

De doop van Lydia en haar huis heeft missionaire gevolgen. Lydia nodigt Paulus en zijn medewerkers met aandrang (vgl. Luc. 24:29) uit om hun intrek te nemen in haar huis. Pesch attendeert er op, dat Lydia zich aangewezen weet op het oordeel van de liefde van medegelovigen. Waar de gemeenschap in het geloof herkend en erkend wordt (15b) leidt dit tot opbouw van de gemeente. ‘Gilt sie dem Herrn als zuverlässig, so soll ihr auch Paulus trauen und ihre Dienste ohne Besorgnis annehmen. Paulus erfüllte ihre Bitte und zog mit seinen Begleitern bei ihr ein‘, aldus Schlatter (Erläuterungen zum N.T. 4, S. 203v.) die er aan toevoegt dat Paulus ook later dankbaar gebruikgemaakt heeft van de gaven van de gemeente van Filippi (Filp. 4:15).

Aanwijzingen voor de prediking

Dat de gemeente ‘een huis is om in te wonen’ (Dingemans) is nooit een vanzelfsprekend gegeven geweest, maar zeker niet in onze postmoderne tijd, waarin pluralisme en individualisme hoogtij vieren. Al is de situatie in ons land heel divers, toch kunnen we zeggen, dat gemeenten hoe langer hoe meer in een missionaire situatie terechtgekomen zijn. Dat laat het leven van gemeenteleden niet onberoerd. Ook daar waar het algemeen christelijk geloof niet betwijfeld wordt, blijkt er toch onderhuids een kloof te bestaan tussen de inhoud van de verkondiging en de gelovige mens. Het valt velen moeilijk het geloof een plaats in hun leven te geven (vgl. het EO-onderzoek De boodschap en de kloof, 1997). Tegen deze achtergrond overwegen we de tekst.

  • Gemeentevorming begint kleinschalig met de bekering van één mens. Gods bruggenhoofd in Europa is een huisgemeente in een vijandige omgeving. Het lijkt me niet wijs om kleinschaligheid te idealiseren. Maar het mag, mede gezien in het licht van de brief aan deze gemeente, ons wel bemoedigen. De kleine cel groeit uit tot een levende gemeenschap!

  • De eerste bekeerlinge is een vrouw. Dat doorbreekt de vanzelfsprekendheid van een patriarchale mannenmaatschappij. Wat steekt het gedrag van de ‘heren’ van Filippi hier schril bij af. Er moet zelfs een aardbeving aan voorafgaan voordat één van hen door de knieen gaat. Lydia’s bekering en haar positie in de huisgemeente van Filippi zijn tekenend voor de plaats die de bijbel toekent aan de vrouw in de gemeente.

  • Zicht op de gemeente betekent niet dat de enkele mens uit het vizier verdwijnt. Hoe sober ook verteld, de bekering van één mens krijgt alle aandacht. In de gemeente leren we zeggen: ik geloof. Het gaat om een existentiële ontmoeting waarin het hart geraakt wordt. Daarin zijn we als predikers en hoorders aangewezen op Gods werk. Er moeten weerstanden overwonnen worden. Jezus aannemen spreekt niet vanzelf. Maar God opent gesloten harten. Dat mag zowel degenen die aangevreten zijn door de moderne geloofscrisis als zij die verstrikt zitten in ultraorthodoxe lijdelijkheid bemoedigen.

  • Dit bevindelijke, ervaringsgerichte moment in de bekering betekent geen mysticisme. Tot geloof komen impliceert luisterend leven onder het Woord, Zo wil de prediking vrucht dragen.

  • Geloof en doop zijn verbonden. Lydia ontvangt de doop als teken en zegel van het heil in Christus ‘met haar huis’ . Een mens leeft en gelooft niet op zijn eentje, maar in de verbanden waarin hij/zij staat. De huisgemeenschap van Lydia ondervindt de zegenrijke gevolgen van de omkeer in haar leven. Daarin openbaart zich de trouw van Gods verbond. Zoiets staat haaks op het individualisme van onze tijd. Toch is het juist vanwege de opbouw van de gemeente en het geloof van haar leden goed te wijzen op de betekenis van de geloofsgemeenschap, het gezin, de kleine cel.

  • Wat tekent deze kleine huisgemeenschap? In ieder geval niet de beslotenheid van het my house is my castle. Lydia stelt haar huis ter beschikking van Paulus en zijn medewerkers. Haar huis heeft iets van een zendingspost. Een signaal voor gemeente-zijn vandaag. Maar het is wel zaak dat we dat in de preek niet op wettisch- moralistische wijze aan de orde stellen, maar ons pastoraal inleven in de verlegenheid die juist op dit punt bij velen heerst. Aan het voorbeeld van Lydia kunnen we laten zien dat het niet gaat om grootscheepse acties, maar om openheid en gastvrijheid.

Liturgische suggesties

  • Psalm 33; 86; 119:5,6,7,13,14

  • LB 326; 327; 328

  • Zingende gezegend 213 (het motief van de huisgemeenschap)

Literatuur

Commentaren van Conzelmann (Handb. z. N.T), Lindijer (Pred. N.T.), Pesch (EKK) Roloff (NTD) en Stählin (NTD). Voor de betekenis van de huisgemeenschap in de antieke wereld: W.A. Meeks, The first Urban Christians, New Haven 1983. Zie over de doop van mensen met hun huis G. de Ru, De Kinderdoop en het Nieuwe Testament, Wageningen 1964, p. 170vv. (de oikos-teksten).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken