Menu

Premium

Sleutel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

grendel

Sleutels zijn er om mee te openen en te sluiten. Als wij over de sleutel van een gebouw, kamer, kast, kluis, koffer of vervoermiddel beschikken, dan hebben we zeggenschap over dat voorwerp. In het Nederlands bestaat er verwantschap tussen de trits sleutel-slot-sluiten, wat in de dagelijkse praktijk wordt bevestigd.

Hoe lag dat in de tijd van de bijbel? Allereerst waren sleutels veel minder gemeengoed dan bij ons. Hoewel de sleutel in maar enkele verhalen verschijnt, heeft hij in de bijbelse theologie maar ook in de kerkelijke ambtsontwikkeling een grote rol gespeeld. Vanwaar die aanzienlijke plaats? In het vervolg hopen we dat op het spoor te komen.

Grondtekst

In slechts drie teksten komen we het Hebreeuwse mafteach, ‘sleutel’, tegen: Richteren 3:25; Jesaja 22:22 en 1 Kronieken 9:27 (onzekere tekst). In dit woord zit de werkwoordsstam ptch, ‘openen’. Uiteraard nauw verbonden met een sleutel is de daarbij behorende ‘grendel’. Grote bouwwerken als stadspoorten en gevangenissen hadden gewoonlijk tweeledige deuren voor de ingang die met een grendel werden afgesloten. Het Oude Testament heeft daarvoor twee woorden: man’oel (Hoogl. 5:5 en Neh. 3:3, 6, 13-15) en berieach, dat in die betekenis ca. 25x is te vinden (o.a. Deut. 3:5; Jes. 43:14; Jona 2:5).

In het Nieuwe Testament verschijnt 6x kleis, ‘sleutel’, steeds in overdrachtelijke zin. Theologisch cruciale teksten zijn Matteüs 16:19; Lucas 11:52; Openbaring 1:18; 3:7; 9:1; 20:1. Zie eveneens het werkwoord kleioo, ‘sluiten’, dat we 16x aantreffen (o.a. Mat. 6:6; 23:13; Luc. 4:25) en de na-bijbelse geschriften Barnabas 11:4 (‘grendels’) en 1 Clemens 43:3 (‘sleutels’).

Letterlijk en concreet

a.De sloten of grendels in de bijbelse verhalen zijn niet vergelijkbaar met onze sloten. In de bijbel gaat het om grendels, meestal vervaardigd uit een combinatie van hout en ijzer. Ook de daarop passende sleutels bestaan uit ander materiaal en zijn anders van vorm dan hedendaagse sleutels. Vergrendelde poorten en deuren dienen voor de veiligheid van mensen en de bewaking van schatten (Richt. 3:25; 1 Kron. 9:27). Overigens brengt de verteller van Richteren 3 met de ‘gesloten en open deur’ extra spanning aan. Bij de herbouw van Jeruzalem na de ballingschap besteden de bouwers nauwgezet aandacht aan de grendels (Neh. 3:3, 6, 13-15). Een vergrendeldedeur of poort garandeert echter niet dat niemand ongeoorloofd naar binnen- of buitengaat, zodat daarnaast poort- en deurwachters nodig zijn.

b.Het oude Israël kent de functie van sleuteldrager. Dat is iemand die is aangesteld om deuren en poorten te openen en te sluiten. In de tempel bekleden de levitische poortwachters deze functie (1 Kron. 9:26-28). Aan het hof van de koning geniet deze ambtenaar groot aanzien. Hij beslist over het openen en sluiten van de koninklijke vertrekken. Hij heeft toegang tot alle gebouwen en kamers en geldt als de intiemste vertrouweling van de koning. Zo fungeert hij als een soort onderkoning (Jes. 22:22).

Beeldspraak en symboliek

a.De sleutel is symbool van mächt. Wie de sleutel ontvangt, wordt gemachtigde; wie hem draagt, is gevolmachtigde. De sleuteldrager heeft toegang tot plaatsen waar anderen uit zichzelf niet kunnen komen, daarom heeft hij macht. ‘Hij heeft de sleutel…’ is een bijbelse manier om macht te omschrijven. In het Nieuwe Testament komt de sleutel alleen in die overdrachtelijke zin voor; Jesaja 22:22 bevat een combinatie van de letterlijke en niet-letterlijke betekenis.

b.Jesaja 22:22 is van grote invloed geweest op de nieuwtestamentische sleutel-symboliek. De profeet kondigt aan dat er een nieuwe hofmaarschalk, Eljakim, aan het paleis zal worden aangesteld. De Heer zal ‘de sleutel van het huis van David op zijn schouders leggen; opent hij, niemand sluit; sluit hij, niemand opent’. De sleutel draagt hij op de schouder vanwege de omvang en het gewicht (letterlijk), maar ook duidt de sleutel zijn waardigheid aan (symbolisch). De komst van de nieuwe sleuteldrager binnen het huis van David houdt een omkeer in de netelige positie van het volk in. Deze door God geroepen sleuteldrager heeft weliswaar veel macht, maar blijft knecht (vs. 20). Met andere woorden: de ware sleuteldrager stelt zich uiteindelijk in dienst van het welzijn van de gemeenschap. Dit alles speelt nadrukkelijk of zijdelings mee in het Nieuwe Testament.

c.Meteen na de uitspraak van Jezus tot Petrus dat Hij op deze petra, ‘rots’, zijn gemeente zal bouwen (Mat. 16:18), spreekt Hij die invloedrijke woorden tegen hem: ‘Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen…’ (vs. 19). Daarmee geeft Jezus aan Petrus macht om de deuren van het Koninkrijk te openen en te sluiten, om het heil te delen. Hij ontvangt de sleutels. Zijn macht is overgedragen macht. Hij zal spreken en handelen in naam van de gever, Christus. De erop volgende uitdrukking van ‘binden en ontbinden’ functioneert bij de rabbijnen als beeldspraak in de context van het Tora-onderricht: het zinspeelt op het spreken met gezag over wat geoorloofd en ongeoorloofd is. Wat Petrus in naam van de Heer beslist, zal God bevestigen. Het verwondert ons niet dat Jezus de sleutel-symboliek gebruikt om zijn aardse werk op Petrus over te dragen. Jesaja, wiens woorden Hij stellig zal hebben gekend, geeft Hem het beeld min of meer in de mond. Ook het woordgebruik dat bij de sleutel hoort – openen en sluiten, binnen en buiten – bezigt Jezus graag in zijn spreken over het Koninkrijk (Mat. 23:13; 25:1-13). Bovendien sluit deze symboliek goed aan bij het gebouw als beeld van de gemeente rondom Hem, een beeld dat Hij in zijn onderricht gebruikt. Christus is de ‘huiseigenaar’, Petrus namens Hem de ‘huisbewaarder’, maar met alle autoriteit van de eigenaar (vgl. Op. van Bar. 10:18). De kritiek van Jezus op sommige Tora-geleerden is, dat zij misbruik maken van hun ‘sleutelpositie’ en het dragen van de sleutel van de Tora niet waardig zijn (Luc. 11:52). De ware sleuteldrager heeft echter het welzijn van het huis en zijn bewoners en de wil van de eigenaar op het oog.

d.In Openbaring neemt de sleutel-symboliek een opmerkelijke plaats in. Christus bezit de sleutels van de dood en het dodenrijk (1:18). Zijn werk heeft de doodsmachten aan banden gelegd. De donkerte van het dodenrijk en de tragedie van de dood heeft Hij met het licht van kruis en opstanding doorbroken. Hij staat boven die vernietigende machten. Christus beschiktover de sleutel van David, zegt de brief aan de gemeente van Filadelfia (3:7-8). De tekst verwijst naar Jesaja 22, met een opvallend verschil: daar lezen we ‘de sleutel van het huis van David’, hier enkel ‘de sleutel van David’. Het laatste reikt verder: Christus heerschappij is onbegrensd. David staat voor het messiaanse rijk en via de sleuteldrager kunnen mensen daar deel van uitmaken. Op twee andere plaatsen draagt een engel de sleutel van de afgrond. De engel opent de afgrond, waardoor verderfelijke machten tekeer kunnen gaan (9:1-2), en hij sluit hem, waardoor het spel van die machten is uitgespeeld (20:1).

e.De grendel symboliseert een grens of barricade, en dat op uiteenlopende terreinen. De grendel kan in die zin afstand (Job 38:10) of bij verbreking ervan goddelijke bevrijding (Jes. 45:2) duiden. Hij kan ook beeld zijn van vervreemding en verharding (Spr. 18:19) en met de oproep de tong af te grendelen vermaant de wijsheidsleraar voorzichtig te spreken (Sir. 28:24). De Qumrangemeenschap beschouwt de nieuwe maan als sleutel die Gods goedheid opent; het leven gaat door (Regel der Gemeenschap 10:4).

f.In de buiten-bijbelse joodse traditie treffen we het sleutel-beeld meer dan eens aan. Een rabbi zegt: ‘Wie Tora-kennis bezit, maar geen vreze Gods, die gelijkt op een schatbewaarder die men de sleutel voor binnen gaf zonder hem de sleutel voor buiten te geven. Hoe zal hij binnenkomen?’ (Sabbat 31a). De Midrasj vertelt dat God drie sleutels in zijn handen houdt: de sleutel van het graf of de opstanding, die van de moederschoot en de sleutel van de regen of het levensonderhoud. Deze gedachte verbindt de traditie met respectievelijk Ezechiël 37:12, Genesis 30:22 en Deuteronomium 28:12 (Rabbah Gen. LXXIII,4; Rabbah Deut. VII,6). In de christelijke traditie wordt de sleutel-symboliek op Christus overgedragen, mede door Openbaring. Hij heeft de toegang tot God ontsloten. In het pauselijk wapen staat eveneens een sleutel; deze herinnert aan de macht van Petrus, die in de paus zou worden voortgezet. De heilige Marta, de patrones van mensen die in het huishouden werken, wordt wel afgebeeld met sleutels aan de gordel. Ook de Koran noemt de sleutels van God; daar symboliseert de sleutel vooral het feit dat God alle geheimen kent, alles weet en ziet in hemel en op aarde (6:59; 39:63; 42:12).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 78; 105; 147; Gezang 39; 125; 128; 136; 203; 229; 256; 336; 346; 388; 453. Gezegend: 15; 133.

b.Poëzie:

Ida Gerhardt,Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 274: ‘Psychè’. Virginia Hamilton Adair, Gedichten, Baarn 1998, blz. 26-27: ‘Sleutelbos’. Judith Herzberg,27 liefdesliedjes, Amsterdam 19867, blz. 17: ‘Kom naar buiten…’. Anton Korteweg, Geen beter leven, Amsterdam 1985, blz. 52: ‘Binnen’.

c.Verwerking:

De symboliek van de sleutel brengt ons bij thema’s als macht, verantwoordelijkheid, veiligheid, bescherming, bemiddelaar, openen en sluiten. Om bij de christologische betekenis van sleutel te komen, kunnen we het oude adventslied ‘O kom, Gij sleutel Davids, kom en open ons het heiligdom…’ (Liedboek: Gezang 125:4) als uitgangspunt nemen.

Verwijzing

Wie over sleutel spreekt, denkt aan een slot van de ‘deur‘; de deur verwijst weer naar ‘huis‘. Ook heeft sleutel verwantschap met ‘drempel‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken