Menu

Basis

Waarom kerkplanting?

Tijdens een lezing kreeg ik onlangs de vraag waarom ik ooit ‘voor mezelf begonnen’ was. De vraag sloeg op mijn activiteit in Via Nova, een Amsterdamse kerk die in 2006 is opgericht vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerken. De vraagsteller voegde eraan toe dat dit stichten van nieuwe gemeenten op een plek waar al zoveel kerken waren hem irriteerde. Is het niet veroordelend naar andere kerken, die blijkbaar niet goed genoeg zijn? Is het niet arrogant? Kies je niet de gemakkelijkste weg door het niet te willen uithouden met een oude kerk waarin je niet zomaar opnieuw kunt beginnen?

Nog niet zo lang geleden was dit gevoel gemeengoed in de grotere kerken. Kerkplanting—het stichten van nieuwe kerken—werd vrij algemeen gezien als sektarisch gedoe. Fatsoenlijke, oecumenisch gezinde kerken deden er niet aan. Maar dat is pijlsnel aan het veranderen. Waar kerkplanting in de vorige eeuw vooral het domein was van ‘vrije groepen’ en ‘evangelischen’, later gevolgd door de migrantenkerken, sloegen eind jaren negentig ook enkele kleinere gereformeerde kerkgenootschappen aan het kerkplanten.

Kerkplanting bleek goed te kunnen aansluiten bij het oude volkskerkelijke verlangen een kerk te willen zijn voor de hele natie

De redenen waren divers: groeiend missionair bewustzijn, de verdamping van deze kerken in de grote steden, en ook de invloed van de Redeemer Presbyterian Church in New York. Deze gereformeerde kerk, onder leiding van Tim Keller, kreeg al snel een belangstellend Nederlands publiek, vooral uit de hoek van vrijgemaaktgereformeerden en christelijk-gereformeerden.

Inmiddels zijn we alweer een paar stappen verder. Ook de Protestantse Kerk in Nederland heeft kerkplanting omarmd, onder het wat neutralere label van ‘missionair pionieren’. Daarmee lijkt de trend in Nederland op die in Engeland, Duitsland en de Verenigde Staten. Ook daar brak kerkplanting aan het begin van deze eeuw door vanuit de vrijkerkelijke marge naar de kerkelijke hoofdstroom. De invloed van de zogeheten ‘Fresh Expressions’ in Engeland speelde daarbij een voorname rol. Kerkplanting bleek hier goed te kunnen aansluiten bij het oude volkskerkelijke verlangen een kerk te willen zijn voor de hele natie.

De enorme pluralisering van het volk in de laatmoderne tijd vraagt intussen wel om een grotere diversiteit van kerkvormen, waarmee een belangrijke motivatie voor nieuwe missionaire gemeenschapsvorming een feit wordt. Zo heeft elke kerk haar eigen redenen om eraan te beginnen, maar de conclusie lijkt gerechtvaardigd dat kerkplanting niet meer weg te denken is uit het Nederlandse kerkelijke landschap.

Intussen blijft daarbij wel de vraag legitiem wat kerkplanting rechtvaardigt in een land waar al zoveel kerken zijn. Welke redenen worden hiervoor gegeven door degenen die zich ermee bezighouden?

In wat volgt presenteer ik aan de hand van mijn recente boek Church Planting in the Secular West (2016) een overzicht van motieven achter kerkplanting in Europa. De drie belangrijkste motieven zijn: confessionele redenen, het motief van (getalsmatige) groei, en het verlangen naar vernieuwing van de kerk. Voordat ik deze motieven bespreek, volgt eerst een korte geschiedenis van het begrip ‘kerkplanting’.

Van plantatio ecclesiae tot kerkplanting

Bij het woord ‘kerkplanting’ ligt het voor de hand om ‘kerk’ te nemen als het object van ‘planten’. Kerkplanting veronderstelt dus een min of meer welomschreven idee van wat een ‘kerk’ is: iets wat opgepakt kan worden en vervolgens ergens anders ‘geplant’. Wellicht is dit de reden dat we in het Nieuwe Testament het begrip nog niet tegenkomen, in tegenstelling tot het planten van het ‘Koninkrijk’ of het ‘evangelie’. Het kerkbegrip is in het Nieuwe Testament blijkbaar nog onvoldoende uitgekristalliseerd om al geobjectiveerd te kunnen worden.

Pas wanneer de ecclesiologie vorm begint aan te nemen, is er ook voor het eerst sprake van ‘kerkplanting’. Een klassieke tekst is die van de kerkvader Irenaeus (tweede eeuw) die in zijn Tegen de ketters spreekt van de kerk ‘die als het paradijs in deze wereld is geplant’. Voor de vroege christenen verwees de planting van de kerk (plantatio ecclesiae) primair naar de oorsprong van de kerk in God, en naar haar universele karakter. God had de kerk eenmaal geplant op aarde, waarna zij zich over de hele wereld kon uitbreiden.

Hier en ook in de latere rooms-katholieke theorievorming heeft ‘kerkplanting’ dus een eenmalig karakter: het gaat om de stichting van de kerk in onontgonnen gebied. Een eenmaal geplante kerk breidt zich uit door evangelisatie, maar dat doet geen afbreuk aan het feit dat de planting van de ene kerk het fundament is van alle daaropvolgende missionaire activiteit.

Deze benadering, waarin alle nadruk ligt op de goddelijke oorsprong en de universaliteit van de ene Kerk, verandert na de Reformatie. De veelheid van kerkelijke stromingen die het gevolg is van de Reformatie maakt het mogelijk om het begrip ‘kerkplanting’ in het meervoud te hanteren: het planten van kerken. Het begrip gaat nu ook functioneren op plaatselijk niveau: het stichten van nieuwe ‘gemeenten’.

Vooral na de grote revivals in Engeland en de Verenigde Staten in de achttiende en negentiende eeuw komt dit werk steeds meer in het licht te staan van zendingsverlangen. De nieuwe kerkgenootschappen die opkwamen uit deze opwekkingen, zoals de methodisten en de baptisten, breidden zich gestaag uit in wat door velen toen nog werd beschouwd als ‘christelijk’ gebied. Op de klassieke zendingsvelden in Afrika en Azië hielden alle kerken zich ermee bezig, waarbij zij vaak tegen elkaar op concurreerden waar het ging om aantallen nieuwe zendingsposten en gemeenten.

Groeiende efficiëntiedruk midden twintigste eeuw, waarbij kerkplanting geleidelijk aan een ‘methode’ wordt voor kerkgroei

Vanaf het begin van de twintigste eeuw zien we een versnelling en intensivering van kerkplanting. Dit gebeurt onder de druk van het verlangen om zo snel mogelijk de hele wereld te bereiken met het evangelie. De anglicaanse zendeling Roland Allen pleit in de jaren twintig van de twintigste eeuw voor meer zelfstandigheid voor de ‘nieuwe kerken’ op het zendingsveld. Te lang werden die paternalistisch aan het lijntje gehouden, zodat zij afhankelijk bleven van het Westen. Allen wilde een spontane beweging op gang brengen van zichzelf vermenigvuldigende kerken, en dat kon volgens hem het beste door de apostel Paulus na te doen, en nieuwe gemeenten snel op eigen benen te zetten.

De Amerikaanse zendeling Donald McGavran, de vader van de ‘kerkgroeibeweging’, gaat nog verder: in zijn optiek is het doel van zending de numerieke groei van de kerk, en de beste methode daarvoor is het stichten van zoveel mogelijk nieuwe gemeenten. Die zijn immers veel beter in staat om nieuwe bekeerlingen te trekken, en in het algemeen leggen zij zich ook meer toe op evangelisatie. Zo zien we in het midden van de twintigste eeuw een groeiende efficiëntiedruk, waarbij kerkplanting geleidelijk aan een ‘methode’ wordt voor kerkgroei.

Deze benadering heeft nog altijd grote populariteit, zeker in Amerika, maar wordt momenteel op veel plekken afgelost door een nieuwe motivatie die onder andere is ingegeven door groeiende teleurstelling met de ideologie van kerkgroei. De nieuwe benadering, waarvan we de eerste sporen zien in Engeland, legt zich toe op het vormen van nieuwe gemeenschappen als bronnen van vernieuwing. Het rapport MissionShaped Church (2002) van de Church of England is een belangrijke mijlpaal in deze nieuwe aanpak.

Intussen zijn ook andere motieven, zoals kerkgroei, nog altijd springlevend. We bespreken nu de drie motieven die we in de inleiding al noemden.

Confessionele redenen

De oudste reden om nieuwe kerken te planten is ongetwijfeld ingegeven door confessionele ijver. In feite hebben alle protestanten hun kerkelijke identiteit te danken aan deze motivatie tot nieuwe kerkvorming. Na de Reformatie wordt die motivatie versterkt door confessionalisering: de overtuiging dat de eenheid van een natie, stad of geloofsgemeenschap uiteindelijk berust op eensgezindheid in de leer. Wanneer die overtuiging stevig heeft postgevat, ligt een argument voor afsplitsing en nieuwe kerkvorming altijd om de hoek.

We zouden dit argument echter tekortdoen wanneer we er louter dogmatische gelijkhebberij in zouden ontwaren. Door de eeuwen heen zijn er in Europa telkens nieuwe christelijke bewegingen ontstaan die kritiek hadden op de bestaande kerken, omdat die in hun ogen te weinig deden aan de doorgaande evangelisering van Europa. We kunnen daar van alles van vinden, maar het is belangrijk om te noteren dat veel van wat we nu algemeen geaccepteerd hebben inzake de relatie tussen kerk en zending, zijn wortels heeft in deze marginale bewegingen.

We kunnen hier denken aan de wederdopers (anabaptisten) die in de vroege zestiende eeuw de territoriale benadering van christendom afwezen, en in plaats daarvan alle nadruk legden op christendom als een vrijwillige en veeleisende keus, die werd gemarkeerd door de doop op geloof. We kunnen ook denken aan de latere piëtisten in Duitsland en de methodisten in Engeland die deels soortgelijke opvattingen hadden, maar ook nieuwe organisatievormen introduceerden: democratisch, gebaseerd op een ‘religie van het hart’, en interkerkelijk.

De eerste protestanten die aan wereldzending gingen doen waren de Hernhutters in Duitsland, terwijl Wesley’s methodistische predikers rondreizende vormen van bediening lieten zien in een Europees christendom dat nog vooral statisch rondom de parochie was georganiseerd.

De baptistische prediker Johann Oncken uit Duitsland was in de negentiende eeuw de eerste die ronduit over de gemeente sprak als over een ‘missionair genootschap’, terwijl elke baptist volgens hem een ‘zendeling’ was.

Dit was toentertijd ongehoorde taal, en het was ook niet zonder risico’s om zulke dingen te beweren. Hoewel de negentiende-eeuwse baptisten en methodisten niet zo wreed werden vervolgd als de zestiende-eeuwse anabaptisten, leden ook zij tot diep in de negentiende eeuw in veel landen onder gevangenisstraffen, verbeurdverklaringen en gedwongen ballingschap.

Wortels en kenmerken

Deze oervorm van protestantse kerkplanting heeft zodoende zijn wortels in confessionalisme en revivalisme. Vrijwel al deze bewegingen hadden een aantal kenmerken gemeen, kenmerken die we vandaag de dag nog aantreffen bij migrantenkerken en pentecostalen. Allen legden zij nadruk op terugkeer naar het Nieuwe Testament als de bron van alle geestelijke vernieuwing. Dit hield ook in dat bepaalde praktijken, zoals de gelovigendoop of de liefdemaaltijd, opnieuw geïntroduceerd werden. Zij spraken hun zorg uit over de toestand van hun samenlevingen op ethisch en sociaal gebied, en spanden zich in daaraan iets te doen door evangelieverkondiging en allerlei praktische inzet. Ook waren deze bewegingen vaak de bron van allerlei vernieuwende praktijken zoals gebedsnachten, huiskringen, rondreizende bedieningen, en dergelijke.

Juist de mensen in de marge van het Europese christendom waren bereid hun vrijheid en soms hun leven te geven

Deze vorm van confessionele kerkplanting is dus gebaseerd op een fundamentele, vaak missionaire, kritiek op andere kerken—met name op hun territoriale benadering van christen-zijn. Hoewel veel van dit soort kerkvorming achteraf terechte schaamte en ongemak oproept vanwege de soms futiele redenen waarom de kerk weer eens gescheurd moest worden, moeten we niet uit het oog verliezen dat juist deze marginale bewegingen ook het missionaire geweten van het Europese christendom vormden, en dat zij de bron zijn geweest van veel missionaire inzichten. Hoewel tegenwoordig bijna elke christelijke stroming het erover eens is dat de kerk missionair is naar haar aard, waren het niet de grote kerken die dit inzicht het eerst formuleerden. Het missionaire geweten is geboren in de marge van het Europese christendom, en het zijn juist de mensen in deze marge geweest die bereid waren hiervoor hun vrijheid en soms hun leven te geven.

Intussen roept deze motivatie van kerkplanting wel steeds meer terechte vragen en kritieken op in een sterk geseculariseerde samenleving. Confessionele kerkplanting lijkt vaak meer gericht op het bekritiseren van andere kerken en het bereiken van ‘nominale’ christenen dan op het bekritiseren van de ‘machten’ en het bereiken van de wereld. De kerkelijke monopolies van vroeger zijn gebroken, terwijl veel kerken hun missionaire roeping hebben (her)ontdekt. Tegen die achtergrond zal de vrijkerkelijke traditie zichzelf opnieuw moeten uitvinden, om niet van de creatieve marge in de achterhoede te belanden.

Getalsmatige groei

Hoewel het confessionele motief nog altijd een rol speelt onder evangelicale kerkplanters, gaat in de loop van de tweede helft van de vorige eeuw, het groeimotief een steeds sterkere rol spelen. Hier heeft de zogeheten ‘kerkgroeibeweging’, onder leiding van Donald McGavran en Peter Wagner, grote invloed. Binnen deze beweging geldt het vormen van een nieuwe gemeente als een belangrijk instrument voor het teweegbrengen van groei. Tal van onderzoeken worden aangevoerd om dit te ondersteunen, wat de beweging ook een aura van wetenschappelijkheid geeft.

Sommige kerkgenootschappen hebben het adagium dat kerkplanting kerkgroei veroorzaakt zelfs zo ongeveer tot confessionele status verheven

De achterliggende gedachte is dat nieuwe kerken meer speelruimte bieden aan ondernemend leiderschap en missionaire creativiteit. Ook sluiten zij beter aan bij nieuwe bevolkingsgroepen of jongere generaties. Ten slotte kan een beetje gezonde competitie tussen kerken ook geen kwaad; wanneer kerken er niet meer vanzelfsprekend op kunnen rekenen dat de mensen toch wel komen, zullen zij actief moeten werven. Nieuwe gemeenten lopen daarbij natuurlijk voorop, omdat hun bestaan afhangt van de vraag of zij het klaarspelen een gemeenschap op te bouwen. Zij prikkelen op hun beurt weer bestaande kerken om ook een stapje harder te lopen, en zo bevorderen kerkplantingen op allerlei manieren de groei van de kerk.

Tot zover de theorie. Bovenstaand verhaal is in alle toonaarden te vinden in vrijwel elk (Engelstalig) boek dat over kerkplanting gaat, en sommige kerkgenootschappen (zoals de Southern Baptists in de VS) hebben het adagium dat kerkplanting kerkgroei veroorzaakt zelfs zo ongeveer tot confessionele status verheven. Maar klopt het verhaal ook? Groeien nieuwe kerken inderdaad harder dan oudere kerken, en vooral: trekken zij meer bekeerlingen? Immers, een kerk die groeit ten koste van andere kerken, verschuift slechts kerkleden.

Betrouwbaar onderzoek?

In mijn eigen onderzoek stuitte ik op het probleem dat er enorm veel claims gedaan worden ten aanzien van kerkgroei en kerkplanting, maar dat er nauwelijks betrouwbaar onderzoek is. Deels heeft dat te maken met het feit dat kerkplanting in hoge mate het domein is van praktijkmensen, die vaak meer op zoek zijn naar enthousiasmerende claims dan naar kritische toetsing. Daardoor worden bepaalde beweringen telkens herhaald, zonder dat er ooit eens iemand kijkt of ze wel kloppen. Toen ik zelf dergelijke beweringen ging toetsen, bleek eigenlijk steeds dat ze of ongefundeerd zijn, of (veel vaker) berusten op ontoegankelijk materiaal en ondeugdelijke definities.

Tegelijk bestaat er wel enig betrouwbaar onderzoek en daaruit kan—met een paar slagen om de arm—afgeleid worden dat het er inderdaad op lijkt dat jongere gemeenten wat meer bekeerlingen trekken dan oudere. Maar komt dat omdat ze jong zijn, of vanwege andere oorzaken? Een correlatie is immers nog geen causale relatie.

Aanvullend onderzoek laat zien dat andere factoren dan de leeftijd van een kerk inderdaad zwaar wegen. De locatie van de kerk is belangrijk: in gebieden met economische dynamiek en demografische groei is er veel meer kans op kerkgroei. Ook blijkt het belangrijk dat een kerk zich daadwerkelijk inspant om mensen te werven: uren maken en geld investeren loont.

Ten slotte speelt leiderschap hoogstwaarschijnlijk een rol. Uit recent onderzoek van de Vrije Universiteit blijkt dat kerkplanters een veel sterker ondernemend profiel hebben dan ‘reguliere’ voorgangers: zij zien kansen waar anderen vooral bedreigingen zien, en spelen gemakkelijker in op veranderende omstandigheden. Dat is allemaal geen raketwetenschap, natuurlijk: eigenlijk liggen deze factoren best voor de hand. Ook is het begrijpelijk dat zulke factoren wat meer te vinden zijn in jongere gemeenten: die staan vaker op ‘goede’ plekken en hebben vaker ondernemend leiderschap.

Spannende vraag

Wat dit laat zien is dat kerkgenootschappen die ‘in touch’ willen blijven met de demografische ontwikkelingen en verschuivingen er goed aan doen geregeld nieuwe gemeenten te stichten. Moderne samenlevingen veranderen razendsnel en dit vraagt ook van kerken een andere houding dan vroeger. Natuurlijk moet de kerk niet alleen zijn op plaatsen waar groei voor de hand ligt; zij verbindt zich juist ook aan plaatsen waar de jongeren wegtrekken en waar werkloosheid en gebrek aan voorzieningen het beeld bepalen. Niettemin wil zij ook zijn waar de mensen zijn, en omdat die mensen nogal eens willen verschuiven, zal de kerk moeten volgen. Het stichten van nieuwe missionaire gemeenschappen is daarvoor een belangrijk middel.

Tegelijk kunnen we—met alle terechte kritiek die mogelijk is op de kerkgroeibeweging—ook niet zomaar voorbijgaan aan het gegeven dat de kerk blijkbaar ook in een seculiere samenleving wel degelijk hoop mag koesteren bekeerlingen te trekken. Dat die bekeerlingen vaker in nieuwere gemeenten te vinden zijn dan in oudere, roept een spannende vraag op: zouden Europese kerken iets kunnen leren van het Amerikaanse optimisme dat de kerkgroeibeweging ademt? Verpakken we vaak niet een bepaald cynisme en gebrek aan toekomstverwachting in fraaie theologische taal?

Hoe dan ook, de kerkgroeibeweging geeft de interessante suggestie dat de kerk wel degelijk iets kan doen tegen neergang, dat haar handelen effect kan hebben. Dat dit effect waarschijnlijk minder groot is dan alle hooggestemde retoriek waar wil hebben, doet niets af aan het feit dat christenen geen willoos slachtoffer zijn van ‘individualisering’ en ‘secularisering’—twee ontwikkelingen die nogal eens gepresenteerd worden als onontkoombaar.

Verlangen naar kerkelijke vernieuwing

De kerkgroeibeweging bereikte haar hoogtepunt in Europa tijdens het ‘decennium voor evangelisatie’ in Engeland in de jaren negentig van de vorige eeuw. Duizenden nieuwe gemeenten werden gepland met het oog op de herevangelisatie van Engeland. Ook in andere landen werden soortgelijke initiatieven ontplooid, zij het op bescheidener schaal.

Veel van die initiatieven werden geïnspireerd door de DAWN-beweging (Discipling A Whole Nation) van de Amerikaanse zendeling Jim Montgomery. Die had de gedachte ontwikkeld dat er in de ideale situatie één kerk zou moeten zijn voor elke duizend inwoners. DAWN werd echter een flop, althans: de beoogde doelen werden bij lange na niet gehaald. In Engeland gingen er meer kerken dicht dan er werden gesloten en in andere landen waren de resultaten nog slechter.

Niet zomaar voorbijgaan aan het gegeven dat de kerk blijkbaar ook in een seculiere samenleving wel degelijk hoop mag koesteren bekeerlingen te trekken

Dat betekent echter niet dat het decennium voor evangelisatie zonder betekenis was. Achteraf bezien werd daar de fundering gelegd voor een nieuwe missionaire benadering van de westerse cultuur. Het besef groeide dat een simpele kwantitatieve benadering geen recht deed aan de complexe uitdagingen waarvoor de seculiere moderniteit de kerk stelde. De Britse kerkplanter Stuart Murray-Williams stelde in 1998 dat het voortaan niet zou moeten gaan om de vraag hoeveel kerken er geplant werden, maar om de vraag wat voor kerken dat zouden moeten zijn.

Uit deze bezinning groeide het oecumenische initiatief van Fresh Expressions, waarin kerken uit heel Engeland zich verenigen om te komen tot nieuwe gemeenschapsvorming. Weliswaar zijn Fresh Expressions erop gericht mensen in aanraking te brengen met het christelijk geloof die voorheen geen betekenisvolle relatie met de kerk hadden, maar er is hier veel meer ruimte voor leerprocessen, verscheidenheid in kerkvormen, en ecclesiologische bezinning.

Intuïtief lijkt het niet onzinnig om nieuwe gemeenschapsvorming te beschouwen als een experimenteerplek waar de kerk nieuwe lessen kan leren over haar missie in een seculiere omgeving. Een meer ondernemende en innovatieve benadering van de cultuur is inherent aan zending, en nieuwe gemeenten hebben daarvoor wellicht meer potentie dan oudere, waar al veel vastligt. Het is nog te vroeg om te zeggen of vernieuwing daadwerkelijk plaatsvindt, maar hier en daar zijn er interessante initiatieven te zien, zoals de monastieke gemeenschap Nijkleaster in Friesland, het initiatief voor zakenmensen aan de Zuidas in Amsterdam, of de multiculturele gemeentestichtingsbeweging International Church Plants, met wortels in Rotterdam.

Belangrijke condities

Om vernieuwing door nieuwe gemeenschapsvorming mogelijk te maken is een aantal condities belangrijk. In de eerste plaats: afstand tot het centrum. Dat wil zeggen dat nieuwe projecten niet al te strak aan de leiband gehouden moeten worden; controlebehoefte is een vijand van innovatie.

In de tweede plaats is hybriditeit van belang: nieuwe vragen komen op in een omgeving waar mensen elkaar ontmoeten die niet in elkaars comfortzone zitten. Natuurlijk moet er een zekere eensgezindheid zijn qua waarden en doelen, maar diversiteit van karakters, theologische overtuigingen, en culturele achtergronden jaagt de reflectie aan, en opent perspectieven die buiten beeld blijven in meer homogene gemeenschappen.

Ten slotte is het ook belangrijk om vernieuwende gemeenschappen te faciliteren en ervoor te zorgen dat de daar geleerde lessen benut worden voor de bredere kerk. Dat vraagt om goede selectie en training, netwerken waarin uitwisseling kan plaatsvinden, onderzoek, en enige financiële ondersteuning.

Juist in grotere kerken, waar de bureaucratische krachten vaak sterk zijn, vraagt missionair pionieren om nogal wat evenwichtskunst. Het leggen van goede verbindingslijnen tussen het centrum en de creatieve marge is hier van groot belang. De figuur van de ‘pionierbegeleider’ in de Protestantse Kerk in Nederland kan hier wellicht een goede rol spelen.

Afsluitende overwegingen

Christenen hebben tal van redenen gehad om nieuwe kerken te stichten in gebieden waar al veel kerken zijn. Een deel van de kerkplantingstraditie is kritisch van aard: zij behelst een aanklacht tegen oudere kerken dat die hun werk van evangelisering niet (voldoende) hebben opgepakt. Zulke aanklachten zijn vaak kortzichtig en sektarisch, maar niet altijd.

De traditie van confessionele kerkplanting heeft wel degelijk belangrijke bijdragen geleverd aan de bezinning op de missionaire aard van de kerk, en zij heeft gezorgd voor veel vitaliteit. De kerkgroeibeweging heeft—met alle tekortkomingen—kerken gewezen op hun verantwoordelijkheid om niet bij de pakken neer te zitten. Er lijken inderdaad aanwijzingen te zijn dat kerkplanting in bepaalde omstandigheden kan bijdragen aan ‘echte’ kerkgroei.

Veelbelovend is de huidige aandacht voor innovatie en de rol van gemeenschapsvorming daarin. Hoewel het nog te vroeg is om hier de balans op te maken, lijkt het—gezien de geschiedenis—een prima zaak als oudere kerken er werk van maken zichzelf regelmatig te vernieuwen door het stichten van nieuwe gemeenschappen. Dat zorgt voor dynamiek, voor nieuwe vragen, mensen krijgen een kans die normaal gezien onzichtbaar blijven, er worden ondernemende dynamieken geschapen die belangrijk zijn voor een kerk die actief wil inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen.

Theologisch lijkt het belangrijkste argument voor kerkplanting mij te liggen in de belangrijke samenhang tussen kerk en zending. Het is de vraag in hoeverre zending serieus kan plaatsvinden zonder een gemeenschap die lichaam geeft aan woorden en helpende daden. In die zin brengt elk missionair initiatief direct de vraag naar gemeenschapsvorming mee. Dat blijkt ook in de praktijk: succesvolle evangelisatie leidt zelden tot incorporatie van bekeerlingen in bestaande kerken. Veel vaker blijven zij ‘hangen’ in de gemeenschap waarin zij tot geloof zijn gekomen (bijvoorbeeld binnen een Alpha-cursus), zodat ook hier een begin van kerkvorming organisch opkomt uit het geloofsgetuigenis (de kerk als creatura verbi).

Kerkplanting is ten slotte een belangrijke kans om kwetsbaarder te worden als kerk, om het kerk-zijn weer van de grond af te doordenken, in een missionair spanningsveld. Wat blijkt in die situatie zinvol te zijn, vruchtbaar en heilzaam? Dat hoeft niet noodzakelijk tot ongehoorde en volkomen nieuwe dingen te leiden, is mijn eigen ervaring.

Missionaire gemeenschapsvorming leiden tot herontdekking van de christelijke kerk, juist omdat hier ‘van buiten naar binnen’ wordt gedacht

De kerk bestaat al tweeduizend jaar en is—met alle respect—een al behoorlijk ‘uitontwikkeld concept’. Het ligt niet voor de hand dat we nog dingen bedenken die nog nooit zijn bedacht. Maar er is groot verschil in dingen doen omdat we ze nu eenmaal zo gewend zijn, of omdat we ze opnieuw hebben ontdekt en leren waarderen.

Augustinus gebruikt ergens voor missionair werk het beeld van de weg uitleggen aan een vreemdeling in je eigen woonplaats. Zodra je een route moet vertellen aan iemand die hier totaal de weg niet kent, moet je zelf weer gaan nadenken over de wegen die je blindelings en intuïtief neemt. Was het nu de tweede of de derde links? Voor of na de rotonde? Zo kan missionaire gemeenschapsvorming leiden tot herontdekking van de christelijke kerk, juist omdat hier ‘van buiten naar binnen’ wordt gedacht.

Kerkplanting is geen Haarlemmerolie, geen recept tegen alle kwalen die de kerk heeft. Maar het is ook geen sektarisch en verwerpelijk gebeuren. Het wordt in het algemeen gedaan door loyale christenen, die bereid zijn een groot deel van hun leven te investeren in iets waar veel anderen bij weglopen. Zij verdienen steun en gebed. Kerkplanting brengt dynamiek in het lichaam van de kerk. Daarbij gaat het er niet per se om dat het vaak gebeurt, maar het zou zeker een routine mogen worden voor meer Nederlandse kerken. Volg de bewegingen van de mensen, zoek naar mogelijkheden om nieuwe groepen te bereiken, en werk aan nieuwe en frisse belichamingen en verwoordingen van het evangelie. In dat alles kan kerkplanting een belangrijke rol spelen, zo is al vaak aangetoond.

Stefan (prof.dr. S.) Paas is hoogleraar Missiologie en Interculturele Theologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en hoogleraar Missiologie aan de Theologische Universiteit Kampen.

Literatuur

Dit artikel is hoofdzakelijk gebaseerd op: Paas, S. (2016). Church Planting in the Secular West: Learning from the European Experience. Grand Rapids: Eerdmans.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken