Menu

None

Preekschets Genesis 12:1-8 – Hervormingsdag

Hervormingsdag

Kerntekst

Genesis 12:1-8

Het eigene van de zondag

Deze zondag, de 23e zondag na Trinitatis, gaat direct vooraf aan de dag van de herdenking van de gebeurtenis die herdacht wordt als begin van de Reformatie van de 16e eeuw (met opzet wordt hier van één Reformatie gesproken, ook al heeft zij zeer verschillende gedaanten aangenomen). Daar wordt in deze schets rekening mee gehouden. De bijbelse tekst geeft aanleiding na te denken over de vragen of de Reformatie tegen wil en dank ook een ‘uittocht’ was, of zij ondanks alle onbedoelde negatieve gevolgen ook een zegen heeft kunnen zijn, en of er een blijvende betekenis van de Reformatie is en zo ja, welke.

Uitleg

Claus Westermann maakt in zijn commentaar op Genesis 12: 1-8 onderscheid tussen een ouder verhaal dat ten grondslag ligt en een bewerking hiervan door de Jahwist. Maar dit is voor de preek minder relevant. Na het spreken van God bij de schepping van de wereld is Zijn spreken tot Abraham in het bijbelboek Genesis het eerste woord dat niet op menselijke schuld reageert. De verzen 1-4a zijn volgens Westermann een inleiding tot de geschiedenis van de Vaderen en tegelijk een verbinding met de oergeschiedenis (Genesis 1-11). Vers 2 spreekt alleen van Abraham. Vers 3a spreekt van de doorwerking van de zegen aan de mensen die met Abraham samenkomen. 3b spreekt van de doorwerking van de zegen die Abraham geldt, op alle geslachten der aarde.

De preek kan er de klemtoon – met de verzen 1 en 4 – op leggen dat Abraham in de brief aan de Hebreeën (11, 8) gezien wordt als iemand die zijn geloof in gehoorzaamheid aan de roep van de HEER bewijst : ‘Door zijn geloof ging Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen, en hij ging op weg zonder te weten waarheen.’ Zo’n accent op het geloof van Abraham sluit goed aan bij de boodschap van de reformatoren van de 16e eeuw. Want zij beklemtoonden de betekenis van vertrouwend geloof veel sterker dan de theologen van de laatmiddeleeuwse kerk in Europa, die immers vooral de liefde die uit het geloof voort moet komen, op de voorgrond plaatsten (Hamm). De reformatoren wilden de kerk terugroepen tot ‘Christus alléén, de Heilige Schrift alléén, door het geloof alléén en alléén door genade’. De klemtoon juist op het geloof van Abraham leggen past dus goed bij de herdenking van de Reformatie.

Ook de uittocht van Abraham uit zijn land kan met de herdenking van de Reformatie in verband gebracht worden. Door deze uittocht kapte Abraham immers zijn eigen wortels af. Hij verliet zijn familie en zijn naaste verwanten. De reformatoren wilden de verbinding met de kerk van hun tijd weliswaar absoluut niet kappen, zij wilden terug naar de wortels van de kerk. Maar omdat de concentratie op het geloof in Christus als de enige Middelaar tot God de Vader en op de rechtvaardiging van de zondaar door de leiding van de kerk in het westen van het voormalige Romeinse Rijk in de 16e eeuw niet aanvaard werd, kwam het in zekere zin toch tot een uittocht uit het vertrouwde huis van deze laatmiddeleeuwse kerk.

De preek kan ook – met de verzen 2 en 3 – beklemtonen dat door Abraham ook andere volken tot geloof in Jezus Christus zullen komen. Want in de brief aan de Galaten (3, 8f.) zegt Paulus: ‘Nu heeft de schrift voorzien dat God ook andere volken door geloof zou aannemen en daarom aan Abraham verkondigd: “In jou zullen alle volken gezegend worden.” En dus wordt iedereen die gelooft samen met Abraham, de gelovige, gezegend.’ Paulus legt dus het accent minder op het geloof van Abraham – zoals de auteur van de brief aan de Hebreeën dat doet – dan op de zegen die via hem op alle volken vloeit. En in de brief aan de Romeinen (4, 13) beweert Paulus: ‘…niet door de wet ontvingen Abraham en zijn nageslacht de belofte dat ze de wereld in bezit zouden krijgen, maar door de gerechtigheid die het geloof schenkt.’ Op de ‘om niet’ geschonken gerechtigheid hebben de reformatoren de klemtoon gelegd. De toezegging van de HEER aan Abraham in Genesis 12, 2 dat Hij hem zal zegenen en hem tot een bron van zegen zal maken, geeft aanleiding te overwegen of de kerken die uit de Reformatie voortgekomen zijn (ondanks alle ellende van de onbedoelde kerkscheuringen) ook een bron van zegen geweest zijn en of zij dat ook vandaag nog zijn.

De verzen 4-8 schetsen in grote lijnen de weg die Abraham zal gaan. Wil men van hieruit de brug slaan tot de herdenking van de Reformatie, dan zou men kunnen vragen wat de blijvende betekenis van de reformatie vandaag is, indien men ervanuit gaat dat die er is.

Aanwijzingen voor de prediking

Deze bijzonder rijke tekst valt moeilijk in een enkele preek uit te leggen. Waarin de zegen van God voor Abraham concreet bestaat, wordt duidelijk: er is sprake van de twee belangrijkste zegeningen waarop een mens in het oude Israël hoopte: de HEER zegt Abraham nageslacht (vers 2: ‘Ik zal je tot een groot volk maken’) en land toe (vers 7: ‘Ik zal dit land aan jouw nakomelingen geven’). Tegelijk wordt ook duidelijk dat het land dat Abraham krijgen zal al bewoners heeft: ‘In die tijd werd het land bewoond door de Kanaänieten’(vers 6). Deze vers bevat springstof. De huidige orthodox-joodse bewoners van de staat Israël beschouwen immers hun land als door God zelf aan hun gegeven. Zij vinden dat ze niet eens het recht hebben de Palestijnen een eigen staat te gunnen. De Palestijnen zien de staat Israël niet als een zegen. Of dit probleem in een preek aan de orde kan komen of niet zal van de gemeente afhangen.

Hetzelfde geldt voor de problematiek dat Abraham door joden, christenen en moslims als een stamvader in het geloof gezien wordt. Dat kan worden uitgelegd als een verplichting naar verzoening tussen de drie ‘Abrahamitische’ godsdiensten te streven.

De HEER draagt Abraham op om zijn land, zijn familie en zijn verwanten te verlaten. Wij leven vandaag in een tijd waarin tientallen miljoenen mensen als vluchtelingen rondzwerven, weggedreven uit hun land en van hun familie door (burger)oorlog, of ontmoedigd door armoede en uitzichtloosheid, aangetrokken tot welvarende landen in de hoop op een beter bestaan. Gods toezegging aan Abraham luidt (vers 2): ‘Ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn.’ Een link naar de herdenking van de Reformatie van de 16e eeuw zou kunnen zijn: omdat Calvijn zelf zijn vaderland had moeten verlaten, beschouwde hij het niet als Gods straf voor de Joden dat ze in de verstrooiing moesten leven.

Een vraag die in de preek aan de orde gesteld zou kunnen worden is deze: worden vluchtelingen vandaag, gezien het feit dat zij met zo velen zijn, als een zegen of juist als een last beschouwd voor de landen waar ze zich willen vestigen? En zijn christenen verplicht in vluchtelingen zonen en dochters van Abraham te zien?

Suggesties voor de liturgie

  • ‘Uit Oer is hij getogen, aartsvader Abraham’, Lied 803 vers 1, 2, 3 en 6 uit Liedboek, Zingen en bidden in huis en kerk (NLB).

  • ‘Een vaste burcht is onze God’, Lied 898 vers 1-4 uit Liedboek, Zingen en bidden in huis en kerk (NLB).

  • ‘Verheug u, christenen, tesaam’, Lied 402 in het Liedboek van 1973 (LB), Luthers bundeling van zijn opvatting van christen-zijn.

Literatuur

  • John Skinner: A critical and exegetical commentary on Genesis, Edinburgh 1912 (The International Critical Commentary), 243-247.

  • W. H. Gispen: Genesis. Vertaald en verklaard, II: Genesis 11, 27-25,11, Kampen 1979, 23-35 (Commentaar op het Oude Testament).

  • Claus Westermann: Genesis. 2. Teilband: Genesis 12-36, Neukirchen 1981, 163-184.

  • Jörg Jeremias: ‘Meditatie bij Genesis 12, 1-4’, in: Göttinger Predigtmeditationen, 2. Vierteljahrsheft 1982, 36. Jahrgang, Heft 3, 296-303.

  • Berndt Hamm: ‘Von der Gottesliebe zum Glauben Luthers. Ein Beitrag zur Bußgeschichte, in: Lutherjahrbuch, 65. Jahrgang 1998, 19-44.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken