Menu

Premium

Roepingensandwich

De roeping van Ananias in Handelingen 9:10-17

In Handelingen 9 worden twee roepingsverhalen ineen verteld, want in het verhaal over de grote ommekeer van Saulus wordt ook Ananias geroepen. Beide mannen, Ananias en Saulus, dromen over elkaar voordat ze elkaar ontmoeten. Het is een roepingsverhaal in het kwadraat, of zelfs in de derde macht.

Misschien ligt in alle bijbelse roepingsverhalen wel een verdubbeling besloten. De personen in kwestie worden immers vrijwel altijd geroepen om op hun beurt anderen te gaan roepen, tot omkeer of navolging. Mozes, Samuël, Elisa, Jesaja, Jeremia, Ezechiël: ze worden niet geroepen om in stilte hun ding te gaan doen, maar om hun stem te lenen aan het woord van de Eeuwige. Dat woord is nooit zomaar informatief, nooit vrijblijvend; het is in essentie ook weer roeping, aan het adres van Israël of de volken.

Als dat zo is, moeten we in Handelingen 9 spreken over een verdriedubbeling van de roeping. Daar wordt Ananias geroepen om Saulus te roepen, opdat deze volken en koningen zou roepen tot gehoorzaamheid aan het evangelie. Saulus, aan het begin van de perikoop nog een driftig vervolger van de Jezusbeweging, is twintig bijbelverzen verder helemaal op dreef om de joden van tot geloof te roepen. Maar midden in zijn roepingsverhaal wordt Ananias geroepen om daarin een rol te spelen. Zoals Saulus bij name geroepen wordt, wordt ook Ananias bij de naam genoemd. In zijn visioen krijgt hij de opdracht om naar Saulus te gaan. Bovendien wordt hem meegedeeld dat Saulus ook een visioen heeft waarin hij hem, Ananias, ziet komen.

Hij wordt gezonden om op zijn beurt aan Saulus diens zending over te brengen.

Lucas heeft dus het verhaal zodanig gearrangeerd, dat de roeping van Ananias een substantieel onderdeel van de tekst over de ommekeer van Saulus is. Lucas had het verhaal veel eenvoudiger kunnen houden door als verteller bij Saulus te blijven. Hij had dan vanuit het perspectief van Saulus verteld dat hij in een droom zag dat iemand hem de handen zou komen opleggen, en ja hoor, daar kwam Ananias. In een tussenzin had hij nog kunnen vermelden dat die Ananias zelf ook in een droomgezicht zijn opdracht had gekregen. Het hele verhaal was dan op Saulus geconcentreerd gebleven.

Maar Lucas heeft een andere keuze gemaakt. Als verteller is hij in de verzen 10-16 uitdrukkelijk niet bij Saulus, maar bij Ananias. Midden in het grote roepingsverhaal van Saulus, waar tussen roeping en zending met een driedaagse duisternis ruimte is geschapen, heeft zich het kleinere roepingsverhaal van Ananias genesteld als beleg in een broodje: een sandwichconstructie. En als een prikkertje dwars door de sandwich is er dan ook nog het simultaanvisioen dat beiden verbindt. Maar doordat de verteller overstapt van Saulus naar Ananias om later als het ware samen met hem naar Saulus terug te keren, krijgt de roeping van Ananias een eigen gewicht. De vraag zal straks zijn, of Lucas met de keuze om het zo te vertellen ook een theologisch signaal afgeeft.

Saul, Saul

Voordat we ons concentreren op de roeping, wijs ik hier kort op een bijzonder aspect van de roeping van Saulus waarover eerder in dit blad een artikel van mijn hand verscheen.

Zie mijn artikel Saul Saul. Een oud verhaal als eye-opener in Handelingen 9, in: Interpretatie 16,4 (2008), 24-26, ook te vinden op www.interpretatie.nl.

Saulus wordt in vers 4 tweemaal bij de naam geroepen, en wel bij de Hebreeuwse naam van zijn verre stamgenoot, de Benjaminiet die vóór David koning van Israël was: Saoul, Saoul. Zoals koning Saul de jonge David vervolgde die toen al door Samuël gezalfd was om de nieuwe koning te worden, zo vervolgt Saulus de volgelingen van Jezus, van wie Lucas telkens weer benadrukt dat hij de nazaat van David is, de drager van een nieuw davidisch koningschap.

Zie bijvoorbeeld Lucas 1:32, 69; 18:38v; 20:41vv Hand. 2:29vv; 13:23.

En zoals David ooit vanaf een hoge rots naar Saul riep: ‘Waarom achtervolgt u mij toch?’ (1 Sam. 26:18), zo wordt ook Saulus van bovenaf toegeroepen, met die oude Hebreeuwse koningsnaam Saoul. Net als zijn voorloper komt hij tot het besef dat hij gespaard wordt door degene die hij zelf wil vernietigen, en staakt hij de achtervolging. Als schriftgeleerde ziet hij in welke rol hij is beland: die van de oude koning die in razernij een tot ondergang gedoemde orde wil handhaven, terwijl de toekomst aan die ander is die hij tot nu toe vervolgde. Dat is stof tot nadenken voor die drie duistere dagen in .

Ananias

Ananias hoort in vers 10 ook zijn naam noemen, in zijn geval slechts eenmaal. Maar Saulus moest dan ook uit zijn vijandige vaart gehaald worden door een Heer die hij zo nog niet kende, terwijl Ananias al weet wie hem roept. Tegenover het ‘Wie bent u, Heer?’ van Saulus staat het ‘Zie, hier ben ik, Heer’ van Ananias. Hij is een leerling, hij weet hoe hij de roepstem van zijn Heer moet beantwoorden. Je hoort er het Hebreeuwse hinneni (‘Hier ben ik’) in terug, in de mond van de grote bijbelse geroepenen: Abraham, Jacob, Mozes, Samuël.

Dan volgt de goddelijke opdracht, die begint met: ‘Sta op en ga’. Maar voordat Ananias werkelijk opstaat en gaat, vindt er een woordenwisseling plaats die past bij een bijbels roepingsverhaal. Als Ananias hoort wat er van hem gevraagd wordt, komt hij met goede redenen om die opdracht niet te aanvaarden. Op die redenen krijgt hij echter een antwoord dat een eind maakt aan alle tegenspraak, zodat hem niets rest dan te doen zoals hem is opgedragen.

Ananias krijgt in de eerste zin van de opdracht informatie die wij als lezers nog niet hadden, namelijk dat Saulus van Tarsos verblijft in het huis van Juda aan de Rechtestraat. Misschien wil Lucas met die namen iets zeggen, maar dat weet ik niet zeker. De Benjaminiet Saulus heeft blijkbaar logies gevonden bij ene Juda, iemand met de naam van Davids stamvader. Is dat door de verteller bedoeld als signaal van een begin van thuiskomen? Zoals Benjamin bij Juda gaat horen, en de overlevenden van het huis van Saul tafelgasten worden in het huis van David? En geeft de straatnaam, ‘rechtuit’, een hint dat hier de razernij ten einde is? Saulus was er tot dan toe van overtuigd geweest dat hijzelf het bij het rechte eind had en dat de Jezusbeweging dwaalde – maar hij is nu pas, in duisternis gehuld, bij het rechte eind gekomen.

Een aantal verdubbelingen

Hoe dan ook, de Heer deelt aan Ananias mee dat Saulus daar in gebed is, en dat hij in zijn gebed of in een visioen een man heeft zien binnenkomen die Ananias heet en die hem de handen oplegt zodat hij weer zien (vers 12). Dat is een zin die je maar beter een aantal malen aandachtig kunt lezen, want er treedt een aantal verdubbelingen in op die een bijna psychedelisch effect sorteren als je probeert het je voor te stellen. Ten eerste hoort Ananias in zijn visioen (horama) dat God zegt dat Saulus in een visioen (horama) iemand ziet binnenkomen die Ananias heet. En ten tweede ziet Saulus dus wat hij niet zien , want hij ziet degene binnenkomen die hem de handen zal opleggen opdat hij weer zien.

‘Ga naar de man die niet zien, want hij heeft je al zien aankomen.’ En de kennismaking is al een voldongen feit, want de Heer zelf heeft beide mannen al bij name aan elkaar voorgesteld. Met de bewoordingen van deze mededeling zijn de perspectieven van Ananias en Saulus al onontvlechtbaar met elkaar verstrengeld geraakt. Ze zijn aan elkaar toegewezen. De blinde heeft datgene al gezien waar de leerling nog niet aan wil.

Maar Ananias moet zijn tegenwerping nog maken (verzen 13-14), en daarop volgt een repliek van de Heer (15-16). Ananias brengt te berde dat deze Saulus een groot gevaar is voor de volgelingen van Jezus. De Heer antwoordt dat juist hij een uitgelezen voertuig is om de boodschap verder te brengen. Er is een chiastische of concentrische schikking van de zinnen waar te nemen:

13: … hoeveel kwaad hij… heeft aangedaan

14: … om te binden al wie uw naam aanroept

15: … om mijn naam hoog te houden

16: … hoeveel hij… zal moeten lijden

In de eerste opdracht, in de verzen 11-12, was er alleen sprake van dat Saulus door handoplegging het gezicht zou terugkrijgen. Het is heel begrijpelijk dat Ananias dat geen aantrekkelijk idee vindt. In zijn weerwoord formuleert hij wat hij over Saulus weet. Hij zegt niet dat hij er niet heen wil, hij weigert niet expliciet – hij geeft alleen beleefd in overweging met wie we hier van doen hebben. Tegenover de Heer heeft hij het daarbij over ‘uw heiligen’ die het moeten ontgelden, de mensen die ‘uw naam aanroepen’. Alsof hij zeggen wil: u zou dit zelf eigenlijk niet moeten willen.

Dat weerwoord geeft de Heer gelegenheid voor de grote omkering: ‘Ga, want een uitgelezen vat is deze voor mij om mijn naam te dragen ten overstaan van volken en koningen en Israëlieten.’ Saulus is, juist vanwege dat wat Ananias over hem weet, de ideale presenteerschaal waarop de naam van Jezus rondgedragen zal worden. Als hij de naam de wereld in draagt waartegen hij drie dagen geleden nog zo tekeerging, heeft hij iets uit te leggen, en dat is precies wat hij zal gaan doen. Daarbij zal hij het zwaar te verduren krijgen. In het antwoord aan Ananias klinkt dat, ook al door de concentrische schikking van de zinnen, als een soort genoegdoening tegenover al het lijden dat Saulus de Jezusbeweging heeft berokkend: ‘Ik zal hem laten zien hoeveel hijzelf vanwege mijn naam zal moeten lijden.’ Zoals Ananias in zijn weerwoord zichzelf buiten beschouwing liet, laat de Heer hem er in zijn repliek ook buiten. Hij had immers kunnen antwoorden: ik zal jou laten zien hoeveel hij moet lijden. Maar Ananias is in de kwestie-Saulus geen partij. Hij is alleen voertuig, zoals straks Saulus voertuig van de naam zal zijn. Het midden van weerwoord en antwoord, vers 13-16, wordt dan ook gevormd door de hernieuwde opdracht: ‘Ga!’ En Ananias gaat. Hij spreekt Saulus opnieuw aan bij de Hebreeuwse naam, maar noemt hem tevens ‘broeder’! In de woorden die hij tot Saulus richt, verbindt hij opnieuw hun beider roepingen met elkaar: degene die aan jou verscheen, heeft mij gestuurd. Daarna gaat het allemaal heel snel: Saulus ziet weer, staat op, wordt gedoopt, gaat weer eten en begint onmiddellijk de naam van Jezus uit te dragen in de synagogen van .

Nieuw inzicht, telkens nodig

Waarom heeft Lucas er zo nadrukkelijk een dubbel roepingsverhaal van gemaakt, met de roeping van Ananias als een verhaaltje-apart binnen het grote verhaal? Mijn vermoeden is dat het te maken heeft met een noodzaak die in het evangelie en in Handelingen vaker wordt belicht: dat de gemeente zich bekeert om de bekeerling te kunnen ontvangen. De zendingsgeschiedenis bestaat er niet uit dat telkens nieuwe mensen tot het inzicht komen dat de gemeente gelijk heeft en dat de gemeente die mensen dan genadig binnenlaat. De gemeente moet ook telkens weer tot nieuw inzicht en nieuw geloof komen om de nieuwe bekeerlingen te kunnen ontmoeten. Als Petrus niet door het visioen met de onreine dieren op een nieuw spoor was gezet, was hij de ontmoeting met Cornelius uit de weg gegaan. Jezus verlangt van de joodse leiders dat ze zich met de engelen in de hemel mee verheugen over die ene afgedwaalde die zich bekeert, in plaats van dat ze zich van die afgedwaalde distantiëren om de gemeenschap zuiver en beschermd te houden. Precies datzelfde moet ook telkens weer van de christelijke gemeente worden verlangd: dat ze degene die door de Heer op een nieuw spoor wordt gezet, niet uit de weg gaat, maar tegemoet treedt. Het is niet voldoende dat Saulus geroepen wordt om Jezus te volgen in plaats van zijn leerlingen te vervolgen. Ook de leerlingen van Jezus moeten geroepen worden, om Saulus te ontvangen en om een fiducie in hem te hebben waartoe ze zonder die roeping nooit in staat zouden zijn. Doordat ze beiden van hun eigen spoor weggeroepen worden, gaan hun paden convergeren en is de weg die ze voortaan samen gaan, voor beiden nieuw. Dat is missiologisch inzicht uit de eerste generaties dat telkens weer opnieuw aangeleerd moet worden.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Blijf in mijn liefde’

De zesde zondag na Pasen, de laatste voor Hemelvaartsdag: in de ‘oude bedeling’ (waar zijn al die mooie, veelzeggende Latijnse zondagsnamen toch gebleven?) heet deze zondag Rogate, bidt! Willem Barnard schreef ooit: ‘Na Pasen gaat het van jubelen, Jubilate, via zingen, Cantate, naar bidden, Rogate.’ Zo is het en niet andersom: van expressie naar impressie, van de uitbundige jubel om zijn daden naar het ingekeerde gebed om Gods nabijheid… juist wanneer afscheid nadert.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Nieuwe boeken