Menu

Premium

Offer

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Woorden als offeren, offer, offerdier en offergave vinden hun oorsprong in de godsdienst. In het algemeen kan worden gezegd dat mensen van oudsher om uiteenlopende redenen de behoefte hebben gehad en/of de noodzaak hebben gevoeld aan hun god of goden te offeren -een geschenk aan te bieden, als bewijs van verering of uit dankbaarheid voor bewezen weldaden, uit vrees voor de verwachte toorn of in de hoop een goede sfeer te creëren. Toen West-Europa werd gekerstend verdwenen de tempels. Sindsdien wordt in ons land niet meer, althans niet meer in de oorspronkelijke zin van het woord, aan goden ‘geofferd’. Desondanks hebben bovengenoemde begrippen hun plaats behouden in de woordenschat van de Nederlandse taal. In de rooms-katholieke kerk wordt de eucharistie gezien als ‘een onbloedig offer’: in de mis wordt het lichaam en bloed van de Heer in de gedaante van brood en wijn aan God geofferd. Het woord ‘offer’ leeft in ons taalgebruik ook voort in de betekenis van een daad van zelfverloochening: zijn of haar leven op het spel zetten/opofferen voor de verdediging van het vaderland. We spreken over een ‘opoffering’ wanneer we een taak op ons nemen die ons zwaar valt en die we liever niet op ons hadden willen nemen.

Grondtekst

Volgens het boek Leviticus dient het ‘brandoffer’ als het belangrijkste offer beschouwd te worden. Het Hebreeuwse woord ‘olah is dan ook op 280 plaatsen in het Oude Testament te vinden (o.a. Gen. 22:2; Ex. 30:28; Lev. 1:4,6; 7:8; 1 Sam. 7:9; Ps. 51:21 – in het Grieks holokauston, holokau-tooma of holokautoosis). Het Hebreeuwse werkwoord zabach (qal-vorm) komt in het Oude Testament op 112 plaatsen voor. Het betekent zowel ‘slachten’ van verschillende soorten dieren (Deut. 12:15,21; 1 Kon. 1:9,19,25; Ez. 34:3) als ‘offeren’ in de specifieke zin van het woord (Gen. 31:54; 46:1; Lev. 17:5; Deut. 18:3; 33:19). Het zelfstandig naamwoord zèbach heeft de betekenis van ‘offer’. Het is in een groot aantal oudtestamentische teksten te vinden (o.a. Gen. 31:54; Ex. 10:25; Lev. 1:1-7:38; Ps. 50:5,8; Jes. 56:7). Het Hebreeuws kent bovendien het woord minchah. Ongeveer 40x moet het worden weergegeven met ‘gave’ of ‘geschenk’. Mensen geven elkaar een minchah uit eerbied of verering, uit dankbaarheid of vriendschap, of als bewijs van afhankelijkheid (o.a. Gen. 32:14; Richt. 6:18; 1 Sam. 10:27; Ps. 45:13; 96:8; Jes. 39:1). In ruim 170 teksten betekent minchah onmiskenbaar ‘offer’ – vaak als ‘spijsoffer’ (o.a. Gen. 4:3-5; Lev. 2:1-23; Num. 4:16-29; Ez. 42:13-46).

Het Griekse woord thysia (offer) wordt vooral door de auteur van de brief aan de Hebreeën veelvuldig gebruikt (5:1; 7:27; 8:3; 9:9,23,26; 10:1,5,8,11,12,26; 11:4; 13:15,16). In de overige geschriften van het Nieuwe Testament speelt hetzelfde woord echter slechts een bescheiden rol (Mat. 9:13; 12:7: beide teksten zijn een citaat van Hos. 6:6; Mar. 12:33; Luc. 2:24; 13:1; Hand. 7:41-42; Rom. 12:1; 1 Kor. 10:18; Ef. 5:2; Fil. 2:17; 4:18; 1 Petr. 2:5). Daarnaast is er ook het Griekse woord dooron dat soms met ‘geschenk’ (Mat. 2:11; Ef. 2:8; Op. 11:10), maar vaker met ‘offergave’ vertaald kan worden (Mat. 5:23-24; 8:4; 15:5; 23:18-19; Mar. 7:11; Luc. 21:1,4; Hebr. 5:1; 8:3,4; 9:9; 11:4

Letterlijk en concreet

a.De offercultus in het oude Israël was rijk geschakeerd en kende een groot aantal vormen en variaties. Het is in dit kader niet mogelijk dit alles in detail te behandelen. Volstaan wordt met enkele algemene opmerkingen over de betekenis van offers in de tijd van de bijbel.

b.In de gehele oud-oosterse wereld werd aan goden geofferd. Voor de oorsprong van dit gebruik moet men ver teruggaan in de geschiedenis van de mensheid. De offerrituelen boden degene die offerde de gelegenheid zijn of haar gevoelens en emoties ten opzichte van de goden op een ‘tastbare’ wijze tot uitdrukking te brengen: blijken van verering in de wetenschap volledig afhankelijk te zijn van hogere machten; uitingen van dankbaarheid voor verkregen voorspoed en welvaart; pogingen de gevreesde toorn van de godheid af te wenden.

c.Qua uiterlijke verschijningsvorm was de offer-cultus in het oude Israël niet volstrekt uniek. Zoals vaker geldt ook hier dat gebruiken, beelden en voorstellingen van omringende volken werden overgenomen. Dat neemt niet weg dat inhoudelijk gezien de offers in de bijbel wel een eigen karakter krijgen. Die herinterpretatie is de consequentie van het Godsgeloof van het volk Israël. In de loop van de geschiedenis heeft het zijn God leren kennen als een betrouwbare en trouwe ver-bondspartner. Die overtuiging schenkt aan de offers een bijzonder profiel. Eerbied is op z’n plaats en verering eveneens. Ontzag is vanzelfsprekend. Een respectvolle houding die ook met het woord ‘vrees’ tot uitdrukking kan worden gebracht. Voor angst is echter geen reden. Wie Gods trouw met trouw beantwoordt, behoeft God niet te vrezen. Het offer heeft niet de bedoeling een onberekenbare, boze God door het geven van geschenken tot andere gedachten te brengen. Wie met die gedachten een offer brengt, heeft een verkeerd beeld van de God van Israël. Daarom kan worden geconcludeerd dat in Oude en Nieuwe Testament offers gezien worden als de zichtbare en tastbare bewijzen van ontmoetingen tussen God en mensen.

d.De centrale plaats die de offercultus vooral in het Oude Testament heeft gekregen, verhindert niet dat er ook kritiek op de rituelen mogelijk blijkt te zijn. In profetische geschriften klinken kritische geluiden. De volgende tekst heeft ‘geschiedenis’ gemaakt: ‘Want barmhartigheid wil Ik, en geen offer, en meer dan brandoffers, wil Ik kennis van God’ (Hos. 6:6). Deze tekst keert terug in het evangelie van Matteüs. Op kritische opmerkingen van enkele Farizeeën reageert Jezus met een verwijzing naar bovengenoemde profetische uitspraak: ‘Ga heen, u moet maar eens leren wat dit zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offer. Want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars’ (Mat. 9:13). Dezelfde tekst heeft een rol gespeeld in de verwerking van het leed veroorzaakt door de verwoesting van de tempel te Jeruzalem in 70 na Chr. Ondanks dit rampzalige verlies zette het joodse volk zijn godsdienstige traditie voort. Het had van de oudtestamentische profeten geleerd dat het doen van gerechtigheid de voorkeur verdiende boven het brengen van offers: ‘Waarmee zal ik voor de Heer komen, mij buigen voor God in den hoge? Zal ik voor Hem komen met brandoffers, met eenjarigen kalveren? Zal de Heer behagen vinden in duizenden rammen, in tienduizenden beken olie? Moet ik voor mijn misdaden mijn eerstgeborene offeren, mijn kind voorde zonden die ik begaan heb? De Heer heeft u gezegd wat goed is, mens, en wat Hij van u verlangt: Hij wil niets anders dan dat u recht doet, dat u de trouw eerbiedigt, en dat u nederig wandelt met uw God’ (Mi. 6:6-8).

Beeldspraak en symboliek

a.In het joodse Achttiengebed wordt dagelijks gebeden om de terugkeer van de offercultus: ‘Wees welwillend, Heer onze God, jegens uw volk Israël en hun gebed en doe de dienst terugkeren naar het binnenste van uw huis, en de vuuroffers van Israël en hun gebed neem die in liefde welwillend aan. Moge de dienst van uw volk Israël steeds naar uw wil zijn, en mogen onze ogen aanschouwen uw terugkeer naar Sion in erbarmen. Gezegend gij, Heer, die zijn inwoning terugvoert naar Sion’.

b.Het Nieuwe Testament staat ambivalent tegenover de offercultus. Bij bepaalde gelegenheden worden, in overeenstemming met de geboden van de Tora, offers gebracht (Luc. 2:22; vgl. 2:39). Tegen de man die werd gereinigd van zijn melaatsheid zegt Jezus: ‘Ga u aan de priester laten zien en breng als offer voor uw reiniging wat Mozes voorgeschreven heeft’ (Mar. 1:44). Tegelijkertijd sluit Jezus zich, in woord en daad, aan bij de profetische kritiek op de offercultus (Mat. 9:13). Kort na zijn aankomst in Jeruzalem ‘reinigt’ hij de tempel (Mat. 21:18-22; Mar. 11:1519; Luc. 19:45-48; Joh. 2:13-22). In de evangeliën wordt deze symbolische handeling op verschillende manieren geïnterpreteerd. In de synoptische evangeliën wordt hij als een ernstige waarschuwing gezien: ‘Hij (Jezus) leerde hun: “Er staat toch geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed heten voor alle volken? Maar u hebt er een rovershol van gemaakt”‘ (Mar. 15:17). De vierde evangelist gaat verder en ziet het optreden van Jezus als de definitieve breuk met de tempel in Jeruzalem: ‘Met dit woord doelde Jezus echter op de tempel die Hijzelf was’ (Joh. 2:21; vgl. 4:2024).

c.In tegenstelling tot de latere kerkelijke traditie wordt in de geschriften van het Nieuwe Testament zelden gesproken over Jezus’ lijden en sterven als ‘het offer van Christus’. Een uitzondering op de regel vormt de brief aan de Hebreeën: ‘Zo’n hogepriester hadden wij ook nodig: een die heilig is, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hoog verheven boven de hemelen; Hij hoeft ook niet, zoals de hogepriesters,elke dag opnieuw eerst voor zijn eigen zonden offers op te dragen en daarna voor die van het volk, want dit heeft Hij eens en voorgoed gedaan, toen Hij zichzelf offerde’ (Hebr. 7:26-27; vgl. 9:11-14).

d.In enkele passages in nieuwtestamentische brieven krijgt het woord ‘offer’ een symbolische betekenis: het is het christelijke leven in navolging van de Heer: ‘En nu, broeders en zusters, vermaan ik u bij Gods ontferming: Wijd uzelf aan Hem toe als een levende, heilige offergave, Hem welgevallig. Dat is de geestelijke eredienst’ (Rom. 12:1). In diezelfde ‘geest’ is ook de volgende tekst te verstaan: ‘Houd vast aan het woord dat leven geeft. Dan kan ik (Paulus), als de dag van Christus komt, trots zijn omdat ik niet tevergeefs heb gelopen en niet voor niets heb gezwoegd. Maar ook al wordt mijn bloed geplengd bij de offerdienst van uw geloof, dan nog ben ik verheugd en wens ik u allen geluk’ (Fil. 2:16-17; vgl. 4:18).

Praxis

a Liederen:

Liedboek: Psalm 20; 40; 50; 51; 66; 69; 96; 106; 138; 141; Gezang 57; 111; 156; 179; 181; 185; 186; 322; 334; 346; 377; Bijbel II: 73; Gezegend: 128; Liederen: 40; Liturgie: 630; Hoop: 56; Mond: 11; Verzamelde: 201; Zingend I-II: 25.

b Poëzie:

Hans Bouma, Wat overbleef, Kampen 1973, blz.27: ‘Goede vrijdag’. Muus Jacobse, Het oneindigeverlangen, Nijkerk 1982, blz. 7: ‘Abrahams offer’;32: ‘Stefanus’; 49-51: ‘Het offer des Heren’; 116:’Het maal’. Dorothee Sölle, De moeder van Eva,Baarn 1985, blz. 69: ‘Richteren elf vers dertig totveertig’.

c.Verwerking:

Het begrip offer kan van meer dan één kant worden benaderd. De eerste mogelijkheid is een aantal kritische bijbelteksten over de offerpraktijk naast elkaar te zetten (o.a. Hos. 6:6; Am. 5:21-24; Mi. 6:6-8; Mat. 9:13) en te vragen naar de verhouding tussen offerpraktijken en de wijze van leven en geloven. Een tweede invalshoek is het grondig lezen van de bovengenoemde gedichten van Muus Jacobse en daarbij de vraag beantwoorden, welke symboliek wij in deze poëzie ontwaren. Een derde benadering zou het gesprek kunnen zijn over de vraag of ook wij in onze tijd offeren, en zo ja, wat onze offers inhouden en wat een daad echt tot een offer maakt. Het bijbelse begrip offer reikt ons uiteenlopende thema’s aan, onder meer deze: overgave, liefde, loslaten, verbondenheid, dankbaarheid, afhankelijkheid, ontmoeting met God, navolging en Avondmaal.

Verwijzing

Het woord offer en de woorden ‘tempel‘, ‘tabernakel‘, ‘bloed‘, ‘lam‘ en ‘dier‘ hebben onderlinge raakvlakken.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken