Menu

Premium

Preekschets Joël 2:12-13a

De tiende zondag van de zomer

‘Daarom – spreekt de HEER –, keer nu terug tot mij met heel je hart en begin te vasten, te treuren en te rouwen. Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart.’

Schriftlezing: Joël 2,2c-11.12-17

Het eigene van de zondag

In de zomer nemen we vrij. We gaan weg. We zoeken de rust op, of de warmte. We willen afleiding of nieuwe energie. Dit is de tweede schets van drie over een tekst uit het boekje Joël (zie ook de eerste en de derde schets). De gekozen tekst is het tweede Jhwh-woord dat de profeet doorgeeft. Deze tekst staat centraal in Joël 2,2c-17.

Uitleg

In hoofdstuk 1 schildert Joël in felle kleuren een soort natuurramp: land dat na vier keer door sprinkhanen kaalgevreten te zijn tot een woestijn is geworden. In 1,15 geeft hij aan dat hij in de intensiteit, het kaliber van wat Juda is overkomen, de grootheid van God proeft, van Sjaddai. Joël ziet de contouren van de Dag van Jhwh, de dag dat God zijn volk bevrijdt van wat niet deugt.

Op dat thema borduurt hij door in 2,2c-11. Hij laat zien wat Jhwh’s volgende stap zou kunnen zijn als Juda en Jeruzalem niet goed reageren op de ramp die mens en dier, plant en land heeft uitgemergeld. Een nachtmerrie: Jhwh aan het hoofd van een geweldig leger (2,11) trekt op naar de stad (2,9). Zijn leger lijkt op een combinatie van een bulldozer en een bosbrand, een laaiende vuurbezem. Vóór het leger is alles nog groen en fris en als het voorbij is geraasd, is alles dood (2,7-8). De manschappen gaan als een stofkam door de stad, niets en niemand ontsnapt.

Het valt op dat Joël nergens een concrete aanklacht tegen Juda formuleert. Een druk besproken vraag bij de uitleggers (zie bijv. Barton, 78-80): wat zit er fout bij Juda? Wat is er zo slecht dat Jhwh met groot vertoon van kracht Jeruzalem, inclusief zijn eigen huis, met de grond gelijk dreigt te maken? De sleutel moet in 2,12-13a liggen.

In de tekst: ‘keer nu terug tot mij met heel je hart / ga vasten, treuren en rouwen / niet je kleren moet je scheuren, maar je hart reikt de herhaling van ‘jullie hart’ de sleutel aan. De tempel functioneert, de priesters doen hun werk trouw, de offers worden op tijd gebracht en de feesten gevierd, maar de Judeeërs hebben er hun hart niet meer bij.

De liefde voor Jhwh, de blijdschap met zijn nabijheid, is bezig weg te sijpelen uit de offers (zie ook Wolff, 58-59). Vasten, rouwen en treuren zijn alledrie vormen van zichtbaar en hoorbaar gemaakt verdriet. Maar uiterlijkheid kan niet volstaan. Eredienst zonder hart smaakt God niet (vgl. Ps.50,1-15), staat hem tegen. Er moet van binnen iets veranderen. Jhwh wil de harten van zijn mensen terug.

Samaria is met de grond gelijk gemaakt (het is niet onmogelijk dat de inname van Samaria meeklinkt in 2,2c-11). De tien stammen worden gedeporteerd. Vreselijk! Maar wat zo eindigt, begint met het weglekken van liefde voor Jhwh uit de harten van de mensen. Ooit hebben profeten ook het tienstammenrijk daarvoor gewaarschuwd (Hos.6,6; Am.5,21-25). Het punt is niet dat Juda achter andere goden aanloopt, maar dat de betrokkenheid op Jhwh taant (vgl. Jes.1,10-17; Mi.6,6-8; Jer.4,1-2; 7,21-23), het begin van het einde.

De urgentie voor Jeruzalem is groot! Joël ziet de hitte van Gods afkeer van ontrouw al trillen boven het land. Zo dichtbij is de Dag van Jhwh! Het Assyrische leger is nog in de buurt (vgl. 2Kon.27,3-6). Er is geen tijd voor uitstel (2,15-17). De priesters moeten zich niet met offers namens de mensen, maar na reiniging en vasten met alle mensen zelf melden bij Gods voordeur (‘tussen altaar en voorhal’). De priestervoorhoede staat met de neus tegen het brandofferaltaar en hebben een dringend verzoek: ‘spaar uw volk, uw eigendom’ (vgl. Mozes in Ex.34,9).

Er is ondertussen alle reden voor hoop. Joël valt Jhwh bij (‘keer terug naar Jhwh, jullie God!’) met verwijzing naar wat van hem is gezien na Israëls zonde met het gouden kalf: ‘want hij is genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid’ (Ex.34,6-7; vgl. 32,12b). Zijn afkeer van je zonde kan niet het laatste zijn wat je van God ziet. Hij wil Juda terug.

‘Misschien herroept hij zijn vonnis (…) en laat hij toch iets van zijn zegen over zodat jullie weer graan en wijn kunnen offeren aan Jhwh, jullie God’ (2,14). Dat ‘misschien’ (lett. ‘wie weet?’) is geen uiting van onzekerheid over God. Het spreekt van hoop: het is gezien Gods trouw goed mogelijk dat hij rechtsomkeert maakt met zijn leger en een beetje Eden (vgl. 2.3) overlaat, zodat het kale land weer kan gaan geuren voor mens en God met melk en honing, graan en wijn (zie 1,9.13). Als zijn lieveling onder gaat, zal ook Jhwh zelf schade lijden (vgl. 2,17 slot met o.a. Ex.32,12).

Aanwijzingen voor de prediking

Herkenbaar voor ons vandaag is dat de liefde voor God ook uit ons hart kan wegvloeien terwijl we volop meedoen met gemeente en geloof. We zijn soms uren bij God op bezoek zonder blijdschap. Meedraaien in de gemeente, meedoen in de eredienst, maar je hart erbuiten laten of voor jezelf houden, is riskant. Vaste vormen mogen je als je God kwijt raakt, houvast geven, maar het is beter te vluchten naar Jezus zelf, naar Gods hart. Geloof is geen status quo. Kleingeloof en ongeloof ook niet.

Joël maakt duidelijk: God is al gevoelig voor een beginnetje van verwaarlozing. En hij reageert direct. Hij is ‘jaloers’. Zijn jaloezie betekent dat hij je helemaal voor zich wil. Als er nog geen ander in het spel is, maar je belangstelling voor hem wordt minder, speelt zijn hartstocht al op.

Wat moeten we daarmee in deze tijd van overprikkeling en focusverlies, van ikgerichtheid en reclame voor jezelf? En al zouden we daar buiten staan, ons hart wordt alle kanten op getrokken. De kunst zal zijn op te roepen om God uit-één-stuk lief te hebben en Jezus radicaal te volgen zonder de mensen bij voorbaat moedeloos te maken.

Dat je hart scheurt om je onmacht heeft als keerzijde het vertrouwen in de vlekkeloze trouw van Gods zoon. We mogen elkaar moed inspreken met het vertrouwen dat Jezus met zijn 24-karaats liefde en trouw zijn en onze plaats in het hart van God heeft geborgd. Ons vertrouwen op hem brengt en houdt ons thuis. Honderd procent zuivere liefde voor God – dat zit er voor ons niet in. Je mag altijd terug bij God, zijn genade en ontferming mag je steeds weer motiveren om aan te haken bij Jezus, en je hart vrij te maken voor zijn Geest. Jezus’ liefde maakt je blijdschap onverwoestbaar.

Leven voor God vraagt het offer van ons hart. In de stroom van de geloofsovergave is de min-pool dat je liever jezelf afzweert (of bijv. je oog uitrukt) dan Jezus maar een klein beetje los te laten. En de plus-pool is dat je vertrouwt dat Jezus je bij God houdt en niet jouw geloof of trouw. Jezus’ liefde maakt de angst voor oordeel in je verhouding met je Vader onklaar. Wees niet bang voor Gods jaloezie, vind het niet erg dat Jezus je enige verlosser wil zijn en erop staat je helemaal te verlossen, want dat motiveert Vader, Zoon en Geest het niet ‘over hun kant laten gaan’ dat je ‘zomaar’ weg dwaalt. Hun liefde zal je volledig in beslag nemen en redden.

Ook herkenbaar voor gelovigen vandaag: de aanvechting dat mensen God de schuld geven van oorlogen en rampen, van misstanden en onrecht. Waarom is er bij het lijden en sterven van Jezus nog zoveel ander lijden? Waarom komt de verlossing zo vaak pas na de ondergang? Waar is God? Waar blijft God? Gods geduld, Gods recht – ze brengen ook pijn. Gods genade brengt niet onmiddellijk verlichting en genezing. Hoop is ook vertrouwen op dingen die je niet ziet, is tegen alle kritiek alles van God blijven verwachten omdat je hem in Jezus vertrouwt.

Liturgische aanwijzingen

Voor een extra oudtestamentische schriftlezing kun je denken aan Psalm 115: als u aan uw reputatie denkt, gaan wij uw zegen en ons leven weer zien.

Een extra nieuwtestamentische schriftlezing zou uit de bergrede kunnen worden gekozen. Of – confronterend – uit Jakobus 4,1-10.

Het hymnische Exodus 34,6-7 is de vaakst al dan niet exact geciteerde tekst over God in het Oude Testament, bijvoorbeeld in Psalm 103.

Ook hier de Psalmen 50 en 51. Denk ook aan de Psalmen voor Nu versie van Psalm 51!

David vraagt in Psalm 139 aan God of hij zijn hart wil peilen. Dat zijn liefde voor God / haat voor Gods tegenstanders niet altijd even intens is als Gods liefde, zorg en trouw voor hem – dat probleem legt hij in alle bescheidenheid en in groot vertrouwen terug bij God: let op dat ik niet wegdwaal. Deze vraag van David is in allerlei toonaarden en formuleringen te zingen.

Het lied ‘Wees mijn verlangen, o Heer van mijn hart’ (Opw. 520).

Geraadpleegde literatuur

Behalve de in de vorige schets genoemde literatuur:

  • John Barton, Joel and Obadiah. A Commentary (Old Testament Library), Louisville: Westminster John Knox, 2001, 1-111.

  • Hans Walter Wolff, Dodekapropheton, 2: Joel und Amos (Biblischer Kommentar Altes Testament, XIV/2), Neukirchen-Vluyn: Neukirchener, 1975; 2e verbeterde druk, 1-104, in het Engels: Joel and Amos (Hermeneia), Philadelphia: Fortress, 1977.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken